Drie Nederlandse militairen die weigerden een kampong in brand te steken tijdens de eerste politionele actie, belandden in de cel. Tijd voor eerherstel. Een reconstructie.

Het is 11 augustus 1947, drie weken na het begin van de eerste politionele actie, de oorlog die Nederland is begonnen tegen de jonge Indonesische Republiek. In de Oost-Javaanse kampong Soetodjajan nadert een patrouille van Nederlandse mariniers. Ze kammen de huizen uit op wapens. Daarna beginnen de militairen een nauwkeurig afgebakende strook van vijfhonderd bij tweehonderd meter plat te branden. Een Indonesische tiener probeert het wapen van een Nederlandse soldaat die zijn huis binnendringt af te pakken. Hij wordt ter plekke geëxecuteerd. Ook een andere jongen die verzet tracht te plegen, wordt onmiddellijk doodgeschoten. De mariniers gaan vervolgens van huis tot huis terwijl dorpelingen ontredderd toekijken naar de omhoogslaande vlammen.

De actie is een represaillemaatregel. Een dag eerder zijn een Nederlandse jeep en een truck op landmijnen van Indonesische verzetsstrijders gelopen bij de militaire post Pakisadji langs de weg naar Malang, niet ver van de gedoemde kampong. Alle sporen wijzen erop dat de mijnen zijn gelegd door ’terroriserende Republikeinse benden’ die zich schuilhouden in de kampong Soetodjajan, aldus kapitein Hendrik Grijzen in een verslag dat hij na de acties opstelt. Het is daarom volgens hem ’tactisch noodzakelijk’ het noordelijke gedeelte van de kampong ’te elimineren’.

Onschuldige burgers

Twee zogenaamde ‘geweergroepen’ krijgen de opdracht in actie te komen. Voorafgaand aan de patrouille ontstaat onder de mariniers een felle discussie, omdat bij de actie ook slachtoffers kunnen vallen onder onschuldige burgers. De achttienjarige marinier Johannes de Hoog zegt op hoge toon dat ‘hij zeker niet meedoet aan het in brand steken van een kampong als represaillemaatregel’, zo staat te lezen in een getuigenverklaring. Tijdens de patrouille meldt marinier De Hoog opnieuw dat hij niet aan het platbranden van de huizen mee kan doen. De actie strookt niet met zijn ‘christelijke overwegingen’. Ook luitenant Louis Stokking (28) weigert mee te doen.

Het tweetal krijgt te horen dat ze hoge straffen riskeren als ze weigeren bevelen op te volgen. ‘Weet wat je doet,’ roept luitenant Hans Herklots (26) de weigeraars toe. ‘Ik weet wat ik doe en ik blijf erbij,’ antwoordt Stokking, zo staat te lezen in zijn vonnis van de Krijgsraad bij de Zeemacht in Oost-Indië. Ook marinier De Hoog houdt voet bij stuk. Een derde militair sluit zich niet veel later bij hen aan. Sergeant Marinus Smit (33) – die leiding geeft aan een geweergroep – is al wel begonnen met het platbranden van huizen, en wordt omringd door vrouwen en kinderen die hem smeken hun woningen te sparen.

Dan kan hij het niet langer aan. Ook hij komt in conflict met zijn christelijke principes. Hij zit al langere tijd op de post Pakisadji en er is volgens hem nooit een schot gevallen. Van gevechten met de vijand is helemaal geen sprake, aldus Smit. Hij ziet niet in hoe de aanvoer van landmijnen door het platbranden van de kampong kan worden voorkomen. Dat er met het platbranden beter zicht op de vijand kwam, gelooft hij niet; een zogenaamd schootsveld wordt namelijk nooit drie kilometer van een post gemaakt en er moeten dan ook struiken en bossen aan de voorkant verwijderd worden, wat in Soetodjajan niet gebeurde. Smit is net als De Hoog en Stokking niet overtuigd van de militaire noodzaak van de actie, die hij vooral ziet als een zinloze wraakoefening tegen onschuldige burgers.

Te midden van de brandende huisjes en in paniek rond rennende bewoners komt het tot een botsing tussen luitenant Hans Herklots en sergeant Smit, die hij aantreft met een netje eieren die hij ergens heeft gevonden, nadat hij had besloten niet langer mee te doen. ‘Wat heb je daar in je handen,’ briest Herklots. ‘Eieren,’ antwoordt Smit droogjes. ‘Als de baas van de zaak eieren gaat zoeken, zal er van de uitvoering van orders wel niet veel terechtkomen,’ constateert Herklots ontsteld. De luitenant beveelt Smit zich onmiddellijk weer aan het hoofd van zijn groep te stellen. Smit volgt het bevel op en even later loopt hij weer een woning binnen waar vrouwen en kinderen zitten. En wederom kan hij het niet over zijn hart verkrijgen het huis in brand te steken. ‘Jongens, laten we dit huis sparen,’ roept Smit tegen zijn kameraden. Het komt opnieuw tot een hoogoplopende discussie. ‘Je bent een smerige lafaard als je dit huis in de fik steekt met die vrouwen en kinderen erbij,’ valt een van de mariniers Smit bij. ‘Dat is nogal mooi om zoiets te beweren,’ roept een marinier die in de aanslag staat om het huis af te branden. Hij laat het er niet bij zitten en haalt sergeant Jacobus van Tuinen (31) erbij. ‘Ik vind het verschrikkelijk om die huizen in brand te steken,’ zegt Smit tegen Van Tuinen.

Het mag niet baten. De laatste geeft de bewoners opdracht het huis uit te gaan en geeft de militairen die in de aanslag staan de opdracht het alsnog af te branden. Van Tuinen en Herklots, het tweetal dat leiding geeft aan de actie, stelt daarna orde op zaken in de eigen gelederen. Weigeraars Smit, De Hoog en Stokking laten ze door hun kameraden ontwapenen en op transport stellen naar de nabijgelegen stad Malang, die onder controle van de Nederlanders staat.

Hugo Wilmar/Spaarnestad photo
Hugo Wilmar/Spaarnestad photo
Te intellectueel

De drie mariniers zitten een half jaar in de cel voordat ze op 5 januari 1948 voor de Zeekrijgsraad in Surabaya moeten verschijnen. De weigering bevelen op te volgen wordt het drietal streng aangerekend. De Krijgsraad spreekt in de drie vonnissen steeds van ‘opzettelijke ongehoorzaamheid gepleegd in tijd van oorlog waarbij de schuldige opzettelijk in zijn ongehoorzaamheid volhardt’. Sergeant Smit en luitenant Stokking wordt daarenboven verweten dat ze als leidinggevenden het slechte voorbeeld gaven, wat ‘demoraliserend’ zou hebben gewerkt op de mariniers. De weigering van De Hoog wordt enerzijds toegeschreven aan zijn jeugdigheid. Anderzijds wordt hem verweten dat hij met zijn ‘intellectuele capaciteiten’ (De Hoog deed de derde klas van het gymnasium) overwicht op de anderen uit zijn groep uitoefende. In beroep bij het Hoog Militair Gerechtshof stellen de raadsheren dat hij verstandig genoeg was om te kunnen beseffen dat zijn ideeën, ‘welke allerminst strookten met goede militaire opvattingen’, een verderfelijke invloed konden uitoefenen op ‘de meer eenvoudigen van geest’. Daarom heeft De Hoog volgende de rechters ‘een zware schuld op zich geladen’. De Krijgsraad gaat zelfs zover De Hoog als gevaarlijk te bestempelen: ‘mede gelet op de persoonlijkheid van beklaagde, wiens zelfbewustzijn van een gevaarlijk karakter is gebleken’.

In hoger beroep krijgt Smit maar liefst tweeënhalf jaar cel opgelegd, Stokking twee jaar en De Hoog anderhalf jaar. Het is voor zover bekend het enige geval van veroordeling van uitgezonden Nederlandse weigeraars tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog.

Charles Breuer/Nederlands fotomuseum
Charles Breuer/Nederlands fotomuseum
Kamervragen
Na hun veroordeling blijft het oorverdovend stil in Nederland, ook bij critici van de oorlog als Het Parool en Vrij Nederland, die de verrichtingen van het Nederlandse leger nauwgezet volgen. Pas als de mariniers al meer dan een jaar in hun cel in Surabaya zitten, komen er mensen in actie die zich om hun lot bekommeren. PvdA-fractievoorzitter Marinus van der Goes van Naters en partijvoorzitter Koos Vorrink stellen op 14 oktober 1948 Kamervragen over de kwestie. Geldt ‘Befehl ist Befehl’ soms in de Nederlandse rechtsstaat, vragen zij partijgenoot en premier Willem Drees en KVP-minister van Overzeese Gebiedsdelen Maan Sassen. Is het niet juist zo dat de mariniers het bij het rechte eind hadden met hun weigering? De parlementariërs vinden een gewillig oor. ‘Uit de processtukken en de bijgevoegde topografische kaart is de militaire noodzaak niet overtuigend gebleken,’ schrijft minister Sassen aan Louis Beel, op dat moment Hoge Vertegen­woordiger van de Kroon, de hoogste autoriteit in wat dan nog Batavia heet.

Daarna blijft het lang stil. In januari 1949 gaat er een briefje van Batavia naar Den Haag waarin wordt gerept van ‘een ongelukkige samenloop van omstandigheden’ waardoor ‘is verzuimd gegevens in te winnen’ die nodig zijn om de Kamervragen te kunnen beantwoorden. Hier lijkt sprake van bureaucratische obstructie.

Volgens de regering was ‘allerminst sprake van een mensonterende opdracht
Verstandelijk gehandicapt

Pas op 2 juni 1949 komt het antwoord van de regering. Toegegeven wordt dat niet is gebleken dat de kampong ‘vijandelijke elementen’ herbergde. Ook vonden de militairen wapens noch springstoffen. Toch blijft de Nederlandse regering pal achter het vonnis van de Zeekrijgsraad staan, want er was volgens hen ‘allerminst sprake van een mensonterende opdracht’. Conclusie: ondanks aanvankelijke twijfel in de boezem van het kabinet sluiten de gelederen zich weer.

Op het moment dat de antwoorden de Kamer bereiken, zijn ze overigens achterhaald, want eind april 1949 worden de drie mannen vrijgelaten nadat ze van koningin Juliana gratie hebben gekregen.

En dat is wat ze wel verdienen, vindt Max van der Werff, onderzoeker en oprichter van de website 7mei.nl, waar hij voor eerherstel pleit. Hij heeft een Javaanse vader en beet zich de afgelopen jaren vast in de affaire van de drie mariniers. Onlangs bezocht hij de kampong Soetodjajan. ‘De dag na de brandstichting is de weg gesloten die de mariniers zogenaamd veiliger probeerden te maken. Waarom brand je een dorp af om een weg veiliger te maken terwijl je diezelfde weg de volgende dag sluit? En door het afbranden van het dorp kwam er ook geen beter zicht op de vijand. Het ging gewoon om een wraakactie tegen onschuldige burgers.’

Van der Werff sprak met twee bewoners die zich de aanval nog levendig kunnen herinneren. Een 92-jarige anonieme getuige vertelde dat een van de jongens die werd geëxecuteerd verstandelijk gehandicapt was. Zelf werd hij door Nederlandse militairen aangehouden en tijdens ondervragingen op zijn kop gehangen en met stokken geslagen. De andere getuige, de 94-jarige Jasman, vertelde dat er tijdens ondervragingen een stroomdraad met een knijper aan een van zijn vingers werd bevestigd. Van der Werff: ‘We willen het niet horen, maar Nederlandse militairen hebben zich wel schuldig gemaakt aan martelen. Ik noem het gewoon oorlogsmisdaden.’

Voormalig lid van de Krijgsraad voor de Landmacht in Indië en latere diplomaat Herman Burgers, inmiddels 85, bevestigde onlangs in de Volkskrant dat Nederlandse militairen, niet terugdeinsden voor marteling: ‘Marteling, het opzettelijk pijn en letsel toebrengen aan een weerloos slachtoffer, gebeurde routinematig. Er werd vaak gemarteld met elektrische stroom, dat is handig en schoon en men kan daar de veldtelefoon voor gebruiken. Maar er waren ook andere methoden.’

Jarenlang was praten over mogelijke oorlogsmisdaden in Indië taboe. Maar dat veranderde nadat oud-minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot in 2005 ‘spijt’ betuigde voor het aangerichte leed. In 2011 kregen zeven weduwen uit het dorpje Rawagede, waar Nederlanders een bloedbad aanrichtten, door de rechtbank een schadevergoeding toegekend voor geleden schade. Op dit moment loopt er een gelijksoortige zaak die is aangespannen door nabestaanden van de moordpartijen in Zuid-Sulawesi die werden gepleegd door de beruchte kapitein Raymond Westerling en zijn mannen.

Privéarchief Nicoline de Hoog
Privéarchief Nicoline de Hoog
Nooit over gesproken
In de zaak van de drie mariniers zijn de hoofdpersonen overleden. Gerardus Stokking, zoon van Louis Stokking die in 1989 overleed, wist dat zijn vader in voormalig Nederlands-Indië had gevochten maar kwam pas na de dood van zijn vader achter de gebeurtennissen tijdens het leegruimen van het ouderlijk huis. ‘Mijn broer en ik vonden getikte brieven en verslagen van vonnissen. Daardoor wisten we wat er was gebeurd.’ Stokking bleef zijn hele leven militair en is in de jaren vijftig naar de Antillen uitgezonden voor de marine. ‘Het incident heeft hem wel zijn strepen gekost,’ aldus zoon Gerardus.

Van Marinus Smit is weinig bekend. De van herkomst Noordwijkse marinier had geen kinderen en is in 1994 op 79-jarige leeftijd overleden.

Nicoline de Hoog krijgt kippenvel als ze hoort over de verborgen geschiedenis van haar in 1980 overleden vader. Hij heeft er tijdens zijn leven nooit over gesproken. ‘Het enige wat hij aan mijn zus en mij vertelde over zijn verblijf in Indonesië, was dat als je daar heel hard op de grond stampte, er vogelspinnen naar beneden kwamen.’ Toch verbaast het haar niets dat haar vader weigerde mee te doen aan het platbranden van huizen van onschuldige burgers. ‘Mijn vader was een vrije geest, iemand die heel erg opkwam voor zijn principes. Het was iemand met gevoel voor rechtvaardigheid.’

Nadat Vrij Nederland Nicoline de Hoog benaderde, is ze gaan graven in het verleden van haar vader en heeft ze uitgebreid gesproken met een familielid die zelf niet in de publiciteit wil. Daaruit komt het volgende beeld naar voren: De Hoog heeft verschrikkelijk geleden in de gevangenis in Surabaya. Hij zat tussen criminelen en moordenaars. Na zijn gratie kregen hij en de andere twee militairen nooit eerherstel, maar wel verstrekte de Nederlandse overheid een schadevergoeding. Van dat geld kocht hij studieboeken.

Na zijn straf keerde De Hoog terug naar zijn geboortestad Rotterdam. Hij wilde eigenlijk theologie studeren en dominee worden, maar het werd psychologie bij een hoogleraar van wie hij volgens dochter Nicoline enorm veel erkenning kreeg. Van zijn christelijke principes, waarop De Hoog zich in Indië beriep, deed hij in de jaren erna afstand. ‘Mijn vader wilde er niets meer mee te maken hebben. Het was een heel gedoe rondom de doop van mijn zus en mij, of dat nou wel of niet moest, mijn moeder wilde dat wel, ze waren het daar niet over eens.’ Toen haar ouders scheidden was Nicoline vijftien jaar oud. Drie jaar later overleed haar moeder, kort daarop haar vader. ‘Achteraf denk ik dat mijn vader er niet over sprak omdat hij ons er niet mee lastig wilde vallen en te jong vond om erover te praten. Ik vind het erg jammer dat ik hem niet meer kan vragen hoe hij deze gebeurtenis een plek in zijn leven heeft gegeven.’

Nicoline ziet haar vader nu als een held. ‘Ik ben er heel trots op dat mijn vader geweigerd heeft.’ Onderzoeker van Max van der Werff: ‘Dat deze drie mariniers principieel weigerden een oorlogsmisdaad te plegen en jarenlange gevangenisstraffen op de koop toe namen vind ik enorm bewonderenswaardig.’

Naar aanleiding van het onderzoek door Van der Werff zijn door de PvdA-Kamerleden Angelien Eijsink en Frans Timmermans Kamervragen over de kwestie gesteld. Hierin wordt niet alleen opgeroepen het drietal eerherstel te verlenen, maar ook om hen als voorbeeld te laten dienen van ‘dat wat wij van onze militairen verwachten en waar wij fier op kunnen zijn’.