Feuilleton

Ed is weg. Nog geen zeven uur is hij hier geweest, aan Betty’s tafel, op haar bank, in haar bed, en ze weet eigenlijk niet precies wie ze nou over de vloer heeft gehad. Als een toverbal heeft ze hem zien veranderen: van aangeschoten kerel naar efficiënte advocaat naar kunstzinnige ziel naar kwetsbare minnaar en ten slotte, vanochtend, heeft hij die onverwacht ontroerende hals weer in die enge witte kraag van dat blauwe overhemd gesnoerd en is hij als een vreemde man verdwenen.

Zo. Weer lekker alleen, denkt Betty.

Ze houdt van de vroege ochtend, als de stad nog stil is, als niemand nog belt, bijna iedereen nog slaapt, niemand iets van haar moet. Als de dag nog voor haar ligt en nog helemaal van haar is, vol beloften van wat ze er allemaal in gaat klaarspelen, straks, en met de montere verwachting dat ze bergen gaat verzetten. Straks zal de dag vervuild raken door lawaai, door mensen, door plichten, door frustraties over wat er allemaal niet lukt of niet afkomt. Nu is...