Feuilleton

Op de eerste warme lentezondag zit Betty op het bankje op haar dakterras. ‘Dakterras’ is een groot woord, ‘platje’ komt meer in de buurt: meer dan een bankje en drie vierkante meter met stakerige struiken is het niet, maar uit de takken komen aarzelend wat knopjes en uit de aarde wolkt zachtjes een waas groen – het begin van woekerend zevenblad, waartegen ze zich nooit heeft verzet. Maar groen is groen en groen is lente, vindt Betty, en een dakterras, hoe klein ook, is een kostbaar bezit in het centrum van de stad. Ze zou eigenlijk in de rij moeten staan voor het Rijksmuseum die ook een veel te lange winter achter de rug heeft en uitzinnig juichend een nieuwe lente bejubelt, maar daar ziet ze al meer dan genoeg van zodra ze de tv aanzet of een krant openslaat. Vandaag heeft ze liever een privélente. Het platje voelt als een geheime tuin, hoewel de halve buurt haar hier waarschijnlijk kan zien. Als ik er nou een soort reuzenklamboe overheen zou maken, zou de...