Zondagavond drie uur lang op televisie: Dyab Abou Jahjah, de meest omstreden zomergast ooit. Warming up: dit interview uit 2014. ‘Ik ben terug, en dat zullen ze in Nederland gaan merken.’

‘Ik ben terug,’ zegt Dyab Abou Jahjah. ‘En dat zullen ze ook in Nederland gaan merken.’ Abou Jahjah stond tien jaar geleden bekend als ‘ayatollah in maatpak’, ‘haat-Arabier’ en ‘de Arabische Malcolm X’. Hij stond aan het hoofd van de Arabisch Europese Liga (AEL) en was de verpersoonlijking van gepolitiseerde migrantenkinderen in België, waar hij woonde, en Nederland.

Waar Abou Jahjah kwam, was rumoer. Hij was immer omgeven door bodyguards, grote groepen sympathisanten én luidruchtige critici, ook tijdens zijn roemruchte bezoek aan Amsterdam, waar het tot een handgemeen kwam. Nu, meer dan tien jaar later, loopt Abou Jahjah op zijn gemak het Brusselse hotel binnen waar het interview plaatsvindt, in zijn eentje. Hij is wat kilo’s aangekomen, inmiddels getrouwd en vader van twee dochters, maar ergens nog steeds de beau garçon die hij was.

Van Abou Jahjah is net het boek De stad is van ons verschenen. Hierin schetst hij drie scenario’s voor de nabije toekomst. Twee van die scenario’s zijn inktzwart en wel zeer omineus, met getto’s in West-Europese steden die beheerst worden door bendes van tot de tanden gewapende salafisten en groepen maffiosi, en zelfs complete oorlogen waarbij de Europese Unie Duitse troepen inroept om steden in Noord-Europa te heroveren, ‘in een heruitgave van het nazisme, zelfs met een etnische zuivering of zelfs een nieuwe holocaust’. Het zijn niet meer dan vingeroefeningen, benadrukt Abou Jahjah, zo kán het gaan, maar het hoeft niet. Het derde scenario is hoopgevend. Hierin blijkt de stad een plek te zijn waar groepen uit hun loopgraven komen en samenwerken aan een harmonieuze samenleving waar discriminatie is uitgebannen en uitsluiting tot het verleden behoort.

In het boek komt ook een nieuwe Abou Jahjah naar voren: meer gericht op binden, bruggen bouwen tussen bevolkingsgroepen, samen werken aan een nieuwe toekomst. En dus niet meer de boze, verontwaardigde activist die hij vaak was.

In Palestina zijn ook etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid

Maar het moet niet alleen bij het boek blijven; Abou Jahjah wil méér. Hij is al maanden in stilte bezig met het opzetten van een nieuwe organisatie, Movement X gedoopt. Hij praat met mensen uit verschillende politieke partijen, maar ook met journalisten, vakbondsmensen en anderen die zich aan de beweging zullen verbinden. De organisatie zal eerst in België worden gelanceerd en Abou Jahjah hoopt, net als eerder met de AEL, ook in Nederland voet aan de grond krijgen. ‘Het moet geen tweede AEL worden,’ zegt hij, ‘maar we bouwen wel voort op het krediet dat we destijds hadden bij allochtone jongeren, die nu allemaal dertigers zijn en kinderen hebben, net als ik. Het is dan niet meer voldoende om basketbalveldjes aan te leggen, ze moeten aan tafel zitten. Maar het gaat er vooral om dat het niet alleen vanuit migranten gaat komen, zoals destijds. We willen breder zijn, uit alle geledingen van de samenleving moeten mensen gaan meedoen.’

Eind september zullen Abou Jahjah en zijn getrouwen voor het eerst naar buiten treden. Namen wil hij nog niet noemen. ‘Het gaat mensen verrassen, er zitten ook prominenten tussen.’

Reflexen van middenklassers

Op Twitter heeft hij een dag voor ons bezoek een fittie uitgevochten met oud-politica Femke Halsema. Zij schreef dat in Gaza meer dan honderd doden waren gevallen, in Israël de mensen bang zijn en men in Nederland elkaar ‘theoretisch de maat’ neemt. Abou Jahjah verweet haar hypocriet gedrag door het doden van Palestijnen gelijk te stellen met de angst van Israëli’s. Halsema was not amused: ‘Ongeïnformeerd iemand hypocriet noemen is een keuze. Gegroet.’ En daarmee was de discussie over.

Abou Jahjah mengde zich weer eens in het Nederlandse publieke debat. Hij moet achteraf toegeven dat hij te snel was met zijn veroordeling van Halsema. ‘Zij bekritiseerde eerder de omsingeling van Gaza. Dat is meer dan de gemiddelde politicus doet. Maar toch vind ik dat zij en andere linkse politici in Nederland niet genoeg doen voor de Palestijnen.’

Opgetogen is hij over de zevenduizend mensen die onlangs meeliepen tijdens een Palestina-demonstratie in Den Haag. ‘Dat betekent dat er een middenklasse is ontstaan onder allochtonen, met alle reflexen van middenklassers. Die gaan niet meteen de boel in elkaar rammen om hun onvrede te uiten of hysterisch schreeuwen. Die komen op een waardige manier op voor hun mening, gaan de straat op, blijven binnen de grenzen van de wet.’

Hoezo waardig? Er waren demonstranten die posters omhoog hielden waarop de Israëlische vlag werd gelijkgesteld met het hakenkruis van de nazi’s.
‘Ik vind het flauw om op enkele personen te focussen. Zelfs als die met een nazivlag hadden gezwaaid omdat het nazi’s zijn, vind ik dat overdreven, terwijl er zo veel mensen waren. En daarenboven vind ik de vergelijking ook wel verdedigbaar. Het kan voor jullie vreemd lijken, maar voor veel mensen van Arabische origine is de vergelijking tussen Israël en nazi’s helemaal niet zo choquerend. In Palestina heb je ook etnische zuiveringen en vinden misdaden tegen de menselijkheid plaats.’

Afkeer van Israël

Als er één rode draad is in het leven van Dyab Abou Jahjah, dan is het wel zijn afkeer van Israël. De afgelopen tien jaar is hij milder geworden, zegt hij zelf, maar Israël doet hem nog immer in woede ontsteken. ‘En dat is ook gezond, ik kan niet anders.’ Over de positie van allochtonen in Europa is hij – anders dan tien jaar geleden – een stuk minder fel en verontwaardigd. ‘Ik ben minder boos omdat ik hier hoop heb op een vreedzame samenleving. De afgelopen jaren woonde ik een groot deel van de tijd in Libanon en maakte ik van nabij de Arabische lente en de neergang daarvan mee. Dan relativeer je een aantal problemen die hier in Europa zijn.’

Foto: Jimmy Kets.

Dyab Abou Jajhah (1971) groeide op in Hanin, een dorpje vlakbij de Libanees-Israëlische grens. Het was het enige moslimdorp tussen vier christelijke dorpen. Abou Jahjah is een echt oorlogskind. Nadat in 1975 de burgeroorlog was uitgebroken, vlogen al snel de raketten over het dorp. Hij en zijn familie moesten hun brandende huis ontvluchten. Zijn vader dook onder en Dyab was al op jonge leeftijd de man in huis. Hij groeide op in een wereld vol geweld, beheerst door gewapende strijdgroepen en Israëlische militairen. Vanaf zijn dertiende was hij lid van verschillende milities. ‘Ik ging naar een Franse school, maar in de weekenden ging ik naar het front tegenover het gebied van de door Israël gesteunde militie. Zonder dat mijn ouders het wisten. We waren jong, links en idealistisch, er was geen verschil tussen jongens en meisjes, de sfeer die er hing was zoals die ooit tijdens de Spaanse burgeroorlog moet zijn geweest. Het was een slapend front, er gebeurde niet veel. Als er een keer geschoten werd, door ons of de tegenpartij, gingen we snel achter zandzakken zitten. Wij pubers vervingen de reguliere troepen die dan even met verlof gingen.’

Maar op een dag ging het mis. Het was een islamitische feestdag, er waren nog minder geoefende soldaten dan normaal in een weekeinde. En precies op die dag kwam er een grote aanval. ‘We moesten ons terugtrekken. Ik zat in een jeep die vol werd geraakt door een granaat. Ik wist even helemaal niks meer. Een paar kameraden waren op slag dood. Geen vrienden, maar jongens die ik kende van daar. Zelf kwam ik er genadig van af, met alleen een wond aan mijn hand door een rondvliegende scherf.’ Abou Jahjah houdt zijn hand omhoog, waar tussen twee vingers een klein litteken zit.

Van baantje naar baantje

Toen in 1990 de burgeroorlog na vijftien jaar voorbij was, besloot de negentienjarige rechtenstudent Abou Jahjah het verwoeste land te verlaten en op zoek te gaan naar een nieuw leven, ondanks het feit dat hij als een van de weinigen zijn propedeuse haalde. ‘Ik was jong, ik wilde avontuur, al mijn leeftijdgenoten vertrokken.’ Hij wilde naar de Verenigde Staten, waar hij familie had, om verder te studeren. Maar de Golfoorlog maakte dat onmogelijk, hij kon geen visum krijgen. Daarop reisde hij naar Frankrijk, en daarna naar België. ‘Mijn moeder zocht me hier op. Ik werkte als bouwvakker en fabrieksarbeider. Zij dacht: wat moet je hier nou? Het viel ook niet mee, maar dat wilde ik niet toegeven. Die jaren was ik vooral heel trots. Emigreren als jonge knaap zonder enige zekerheid, dat zou ik mijn kinderen ook niet toewensen.’

De AEL-website lag voortdurend plat. We kregen doodsbedreigingen

Abou Jahjah ging van baantje naar baantje, maakte zich de Nederlandse taal eigen en studeerde politieke wetenschappen in Louvain la Neuve, de Franstalige tegenhanger van Leuven bij Wavre. Aan den lijve ondervond hij de achterstelling van moslimmigranten in Vlaanderen: discriminatie, massale werkloosheid, slechte woningen, schooluitval et cetera.

Na zijn studie besloot hij de ideeën die hij had opgedaan tijdens zijn studie in de praktijk te brengen. Hij vond dat het hoog tijd werd dat migranten hun stem verhieven, opkwamen voor hun eigen rechten, niet langer over zich heen lieten lopen. Wat hem betreft hoefde de moslimminderheid niet te integreren, laat staan te assimileren. Wel als burger volwaardig meedoen, maar ook vasthouden aan de oorspronkelijke identiteit.

Het leidde in 2000 tot de oprichting van de AEL, die de politieke confrontatie aanging. Abou Jahjah sprak zijn begrip uit voor de aanslagen in september 2011 in de Verenigde Staten, noemde Antwerpen de ‘internationale hoofdstad van de zionistische lobby’ en dook op bij betogingen waarbij de Israëlische vlag werd verbrand. Abou Jahjah groeide onder Arabische jongeren uit tot held, maar het Belgische establishment zag hem als ‘staatsvijand nummer één’.

Zes dagen vast

Na de moord op een Marokkaans-Belgische man in de Antwerpse wijk Borgerhout kwam het in november 2002 tot rellen waarbij ook AEL-leden aanwezig waren. In het parlement riep de toenmalige premier Guy Verhofstadt op tot arrestatie van de leider van deze ‘criminele organisatie’. Diezelfde avond werd Abou Jahjah aangehouden omdat hij als aanstichter van de rellen werd beschouwd. Hij zat zes dagen vast. Uit getuigenissen tijdens de rechtszaak bleek echter dat de AEL-leider de jongeren juist tot kalmte had gemaand. In 2008 werd Abou Jahjah dan ook volledig vrijgesproken.

Maar de toon was gezet. In de jaren die volgden, werden Abou Jahjah en zijn kameraden stelselmatig tegengewerkt. AEL-leden kwamen nergens aan het werk. Ondanks voortdurende bedreigingen was van politiebescherming nauwelijks sprake: ‘Hier in België namen ze het niet serieus. Als ze je doodschieten, is dat welkom, dat was de boodschap.’

Intussen ging de AEL ten onder aan onderling geruzie. Fundamentalistische leden konden niet leven met de niet-religieuze, linkse Abou Jahjah en vertrokken. Later zouden ze uitgroeien tot kopstukken van de inmiddels verboden jihadistische organisatie Shariah4Belgium, waarvan leden in Syrië gingen vechten. De AEL deed in 2003 en 2004 nog wel mee aan verkiezingen, maar behaalde geen zetel.

Abou Jahjah in 2002 bij rellen in Antwerpen. Foto: Didier Lebrun / HH
Controversiële cartoon

In Nederland kwam de AEL in 2006 nog volop in de belangstelling met een controversiële cartoon waarin de Holocaust werd ontkend. De AEL wilde de hypocrisie laten zien van het debat over de vrijheid van meningsuiting. De Hoge Raad zag de humor er niet van in en volgde in 2012 het Hof in haar oordeel dat de cartoon ‘buitengewoon krenkend voor slachtoffers en hun nabestaanden’ was.

Abou Jahjah: ‘Ik heb er geen spijt van. We hebben destijds duidelijk aangegeven dat we er niet zelf achter stonden. Wij waren verontwaardigd over die Deense spotprenten over Mohammed maar kregen steeds te horen dat satire mág in een democratie. Oké, dachten wij, dan gaan wij óók satire maken, kijken hoe rijp de maatschappij écht is. Of je respecteert elkaars gevoeligheden. Of het gaat hard tegen hard, maar dan moet je niet gaan flippen.’ De Holocaust-cartoon leidde tot heftige reacties: ‘We kregen miljoenen hits, de AEL-website lag voortdurend plat. We kregen doodsbedreigingen, boze e-mails, en dus die strafklacht.’

Maar intussen was de AEL eigenlijk al een tijdje op een dood spoor geraakt. Op het hoogtepunt had de beweging vierduizend leden, maar in Vlaanderen liep ze leeg. Mensen waren bang met de AEL in verband te worden gebracht. ‘Ze zeiden: we staan achter jullie, maar ik verlies mijn baan als ik actief ben.’

Met Abou Jahjah zelf ging het ook niet best. Hij kon nergens aan het werk komen. Ook niet in Brussel, waar hij in 2005 vanuit Antwerpen naartoe was verhuisd in de hoop een baan te vinden. ‘Maar ook de Franstalige werkgevers googelen op je naam en dan schrikken ze.’

Hij woonde in een kleine studio en hield na aftrek van de huur maandelijks 250 euro over om van te leven. ‘Het was armoe, ik ging dus altijd naar de Aldi en kocht daar boterhammen, kaas en rijst. Ongezond, maar je komt niet om van de honger. En kleren kopen? Forget it.’

Maar u zat toch altijd strak in het pak?
Lachend: Ik had twee kostuums die ik wisselend droeg. Vaak las ik in de pers dat ik “goed gekleed” zou zijn. Bullshit, let op mensen, het waren altijd dezelfde kleren. Maar dát heb ik toen natuurlijk niet gezegd.’

Mooie dag om te sterven

In juli 2006 brak in Libanon een oorlog uit tussen Israël en Hezbollah, de militante beweging van sjiitische moslims, die een maand zou duren. ‘Ik zat in Brussel samen met mijn broer tv te kijken. We waren opgewonden. Wat zitten we hier te doen, zeiden we. We waren ervan overtuigd dat Israël Libanon zou gaan bezetten. Toen hebben we besloten daar naartoe te gaan, we wilden een bijdrage leveren aan het verzet.’

In Libanon heeft iedereen een geweer. Je weet nooit welke gek er om twee uur ’s nachts voor je deur staat.

In een afscheidsbrief op zijn website schreef Abou Jahjah bij zijn vertrek met enige pathos: ‘Wat een mooie dag om te sterven.’ Het Vlaams Belang eiste onmiddellijk dat zijn paspoort vanwege landverraad zou worden afgenomen. Maar tot vechten kwam het helemaal niet. De broers gingen eerst naar hun ouders in de stad Sidon en van daaruit trokken ze door naar hun geboortedorp.

Heeft u meegevochten?
‘Nee. In mijn dorp bleef het bij een enkele schermutseling. Hezbollah heeft mensen zoals ik niet nodig. Wij staan zelfs in de weg. Maar ze kunnen me niet beletten naar ons familiehuis te gaan.’

Wat had u gedaan als de Israëli’s wel waren gekomen?
‘Dan was ik in elk geval thuis geweest. Ik had ze niet kunnen tegenhouden, maar was misschien wel gedood of gevangen genomen.’

Uw vrouw verspreidde een foto van u met ontbloot bovenlijf en een kalasjnikov in de aanslag.
‘Dat was iets privés, het was niet de bedoeling dat dat zou gaan circuleren. Maar erg vind ik het niet. In Libanon heeft iedereen een geweer. Je weet nooit welke gek er om twee uur ’s nachts voor je deur staat.’

Verbaasde blikken

Na de oorlog keerde Abou Jahjah terug naar België. Maar de hoop op een echte doorbraak van de AEL of het vinden van een goede baan vervloog. ‘Ik wilde niet leven op die manier, ik heb ook mijn persoonlijke trots.’ Hij vertrok wee naar Libanon en vond daar al snel een baan bij de International Union of Parlementarians for Palestine (IUPFP), een door Iran gefinancierde organisatie die dicht bij Hezbollah staat. ‘In Libanon word je ook gegoogeld, maar daar vinden ze juist dat ik goed bezig was. In die periode stond ik dicht bij het kamp van Hezbollah en bondgenoten. Die hebben macht en dan openen zich deuren.’ Later zette hij met zijn broer een callcenter op, waar hij onder meer klanten van het Franse telecombedrijf Orange hielp. In zijn vrije tijd was hij actief in nationalistisch-Arabische bewegingen. Zo zette hij naar eigen zeggen de Arabische Nationale Jeugd op. ‘Die gasten gaf ik zelfs mijn logo van de AEL, twee halve manen.’

Ondanks zijn seculiere en linkse politieke voorkeuren bewoog hij zich in die jaren in kringen van Hezbollah-ministers en -parlementariërs, zonder zelf lid te zijn van de partij. Dat leidde nog wel eens tot verbaasde blikken als hij bleef zitten als de rest ging bidden. Abou Jahjah koestert grote bewondering voor Hezbollah-leider Hassan Nasrallah, die hij een historische figuur noemt. ‘In het verzet tegen Israël hebben weinig leiders in de Arabische wereld de laatste vijftien jaar gepresteerd wat hij heeft gedaan.’

Aanvankelijk verliepen de contacten met Hezbollah allerhartelijkst. Zo organiseerde Abou Jahjah een trip naar Londen die een Hezbollah-leider in staat stelde om Westminster te bezoeken voor een ontmoeting met een Labour-parlementariër die fel tegen de oorlog in Irak was. Tegenover Israël was Abou Jahjah zelfs onverzoenlijker dan sommige Hezbollah-politici: ‘Ik herinner me dat iemand in een discussie zei dat je in principe zelfs met Israël een dialoog zou kunnen aangaan. Ik vond dat problematisch. Mijn linkse kameraden en ik zijn meer rigide: je discussieert niet met de kolonisator. Punt. Terwijl de sjiieten van Hezbollah, zoals alle godsdienstige bewegingen, een mystiek-religieuze kant hebben. Ze kunnen ineens een teken krijgen van een god, of ik weet niet wat. En in zo’n spirituele bui is plotseling van alles mogelijk. Dat zei ik ook tegen mensen van Hezbollah: jullie kunnen ineens de match verkopen.’

Toen in 2011 de Arabische revolutie uitbrak, was Hezbollah sceptisch over de kansen. Maar Abou Jahjah had contacten met seculiere, linkse activisten die de eerste demonstraties in Tunesië organiseerden.

Wat was uw persoonlijke rol daarbij, behalve in Libanon achter de computer zitten?
‘Mijn persoonlijke rol was vooral in Libanon achter de computer zitten. Maar het toeval wilde dat mijn geestverwant in Tunesië, Lamine al-Bouazizi, een achterneef was van de man die zichzelf uit protest in brand stak in de stad Sidi Bouzid, waarna de Jasmijnrevolutie losbrak. We hadden intensief contact. Lamine was betrokken bij de allereerste protesten. En ook in Syrië kende ik een activist, Diaa al-Din Dogmosh, die betrokken was bij de eerste protesten daar.’

Hezbollah was volgens Abou Jahjah aanvankelijk blij met de contacten die hij had in seculiere linkse kringen, want de organisatie probeerde aan te haken bij de protesten. Maar bij Syrië ging het mis. Hezbollah-leider Nasrallah bleef vierkant achter het regime van president Assad staan. ‘Mensen van Hezbollah zeiden tegen mij: we hebben Syrië in onze rug. Stel dat daar een ons vijandig regime komt, dan houden we in de volgende oorlog met Israël geen stand.’

Abou Jahjah kwam tot een andere conclusie. Hij vond dat in de eerste plaats de grieven van het Syrische volk gehoord moesten worden en dat Hezbollah én Iran druk moesten uitoefenen op het regime van Assad om veranderingen door te voeren en politieke gevangen te laten gaan.

Mensen op straat maakten me uit voor verrader. Jongens van de jeugdbeweging die ik zelf had opgericht, waren woedend. Velen van hen strijden nu in Syrië met de troepen van Assad.

Bij Syrië ging het mis

Toen zijn Syrische vriend Diaa in die eerste weken werd gearresteerd, kreeg Abou Jahjah Hezbollah naar eigen zeggen zo ver voor Diaa te pleiten. ‘Hij kwam vrij, maar zonder dat het Syrische regime tot verdere gesprekken bereid was. En dus ging hij meteen weer de straat op. Bij zijn tweede arrestatie schreef ik een brief die Nasrallah persoonlijk meenam naar Syrië. Daarin pleitte ik voor een dialoog met de oppositie. Diaa werd na dat bezoek wel vrijgelaten, maar ook meteen het land uitgezet.’ Naarmate de revolutie in Syrië bloediger werd en uitdraaide op een burgeroorlog, schreef Abou Jahjah fellere opiniestukken in kranten en op websites waarin hij Hezbollah bekritiseerde om de onvoorwaardelijke steun die de organisatie bleef uitspreken voor Assad. Dat werd hem niet in dank afgenomen. ‘Via via kreeg ik van Hezbollah te horen: take it easy.’ Maar niet iedereen reageerde zo rustig. ‘Mensen op straat maakten me uit voor verrader. Jongens van de jeugdbeweging die ik zelf had opgericht, waren woedend. Velen van hen strijden nu in Syrië met de troepen van Assad. Via internet kreeg ik bedreigingen: “We gaan elkaar tegenkomen”, “Je prijs is bekend”, dat soort teksten. Ik nam het niet echt serieus. Ik kreeg van de leiding ook berichten dat ze die snotapen aan hun oren zouden trekken. Maar goed, er hoeft maar één jochie te zijn die de daad bij het woord voegt.’

Hoe reageerde uw familie? Uw vader is van sjiitische komaf.
‘Familiefeestjes werden totaal verpest. Jonge neven uit Hanin zeggen dingen als: “Die baardmannen willen ons allemaal afmaken, die haten sjiieten.” Als ik dan zeg dat die baardmannen niet representatief zijn voor de rebellen, luisteren ze niet. Het was vaak zeer emotioneel en zeer onprettig. We komen als familie vaak bij elkaar en de spanning was om te snijden.’

Jongens die terugkeren

De Syrische burgeroorlog kreeg Libanon steeds meer in haar greep. Een miljoen vluchtelingen stroomden de grens over, in het land ontploften regelmatig autobommen. ‘Als het om werken gaat, is het in Libanon veel beter dan hier, ik kon bij het callcenter blijven nadat we het hadden verkocht, tegen een hoger loon. Maar je gaat niet lekker met je kinderen naar het park. Nu nog zijn de bommen gericht tegen de sjiitische delen van het land, maar voor je het weet gaat het ook mis in de gemengde en christelijke gebieden, zoals de stad Sidon waar ik woonde.’

In september vorig jaar keerde Abou Jahjah met zijn gezin terug naar Brussel – hoewel ze deze zomer wel weer een maand op vakantie gaan naar Libanon.

In zijn boek De stad is van ons benoemt Abou Jahjah twee vijanden van een samenleving waarin ‘iedereen concessies doet’ en waar discriminatie en uitsluiting tot het verleden behoren: de extreemrechtse nationalisten en de salafisten. ‘In beide wereldbeelden worden tegenstanders ontmenselijkt. Ze zijn minderwaardig. De stap is dan klein om de ander te gaan vernietigen en te gaan vermoorden.’ De salafisten die nu in Irak en Syrië onder de banier van ISIS brandschattend rondgaan, vergeleek hij eerder met de Rode Khmer. ‘Ik begrijp dat westerse overheden zich zorgen maken over de jongens die terugkeren. Maar dat zullen er niet veel zijn. De meesten blijven daar of gaan op zoek naar een andere jihad. De jongens die wel terugkomen, zullen vaak juist afstand nemen van wat ze hebben gedaan, uitzonderingen daargelaten, zoals de man die onlangs de afschuwelijke aanslag pleegde bij het Joods Museum in Brussel. Het zal veranderen als ISIS een oorlog tegen het Westen uitroept, net zoals Osama bin Laden deed.’

Gewapend verzet

Over de gevaren die uitgaan van extreem rechts kan Abou Jahjah meepraten. In februari van dit jaar veroordeelde de rechtbank in Dendermonde vier leden van de organisatie Bloed, Bodem, Eer en Trouw, allen para-commando’s van het Belgische leger, tot gevangenisstraffen van drie tot vijf jaar. Ze hadden plannen om Filip Dewinter van Vlaams Belang én Abou Jahjah te vermoorden om zo een burgeroorlog te ontketenen, waarna een staatsgreep kon worden gepleegd.

Helemaal denkbeeldig was het niet. De politie vond honderden wapens en gedetailleerde plannen. ‘Tot mijn schrik las ik vorige week dat de hoofdverdachte, Thomas Boutens, opnieuw was gearresteerd. Die bleek na zijn veroordeling te zijn ondergedoken en op de vlucht geslagen. Ongelofelijk, niemand had me ooit iets verteld. Hij had me de afgelopen maanden zomaar een bezoekje kunnen brengen. Maar goed, aan de andere kant ben ik ook wel weer gerustgesteld: hij is niet langsgekomen.’

Als je dat virus hebt, dan moet je in beweging komen als iets je raakt. Ik blijf dingen schrijven en tweeten die mensen boos maken.

In september horen we meer over Movement X. Abou Jahjah staat te trappelen om weer een meer vooraanstaande rol te spelen in het publieke debat in België en Nederland. Of eigenlijk is hij daar al mee begonnen. Afgelopen week deed hij naar aanleiding van de voortdurende gewelddadigheden in de Gaza-strook op zijn blog een oproep tot verzet tegen het ‘kolonialisme, de apartheid en het racisme in Palestina’. Daarvoor moet de staat Israël worden ontmanteld en vervangen worden door ‘een democratische staat op de historische grond van Palestina’. Hiervoor is volgens hem ‘verzet op alle niveaus nodig’, en dan denkt hij aan boycotacties, diplomatie, maar óók gewapend verzet.

Bent u wel de man die zo’n samenbindende beweging kan leiden? Waar u komt, of dat nu in Nederland, België of Libanon is, ontstaat altijd gedoe.
‘Activisme is een manier van leven, het is niet iets wat je kiest. Als je dat virus hebt, dan moet je in beweging komen als iets je raakt. Ik blijf dingen schrijven en tweeten die mensen boos maken.’

Is dat wel verstandig? Als je bruggen wilt bouwen, kun je dingen toch soms beter onbenoemd laten?
‘Dat probeer ik ook, ik ben niet meer zoals ik vroeger was. Ik ben bedachtzamer en probeer mijn woorden te kiezen. Maar ik weet ook van mezelf dat ik niet mijn eigen principes ga verloochenen om maar te kunnen meedraaien in het systeem.’

U noemde Bart de Wever, de leider van de Nieuw Vlaamse Alliantie, onlangs een ‘zionistenpijper’.
‘Mensen zeiden tegen me: wat was dat nou voor niveau. En toen dacht ik: shit, ze hebben gelijk, dat is wansmakelijk. Ik heb die tweet toen veranderd in “zionistenknechtje”. Het zal niet meer gebeuren.’

Kogelwerend vest

In maart 2003, toen hij een tournee door Nederland maakte en ook in Amsterdam zou optreden, kreeg Dyab Abou Jahjah een telefoontje van de politie. Hij moest onmiddellijk naar het politiebureau komen. ‘Ik dacht dat ze het debat wilden saboteren, maar ik kreeg ook toenmalig burgemeester Job Cohen zelf aan de lijn. “Je hebt het recht om spreken,” verzekerde hij me. “Maar er zijn ernstige bedreigen en we moeten maatregelen nemen.” Ik kreeg een kogelwerend vest, we reden in een gepantserde auto, er was constant een helikopter boven ons. Een heel andere behandeling dan in België, waar ze bedreigingen nooit serieus namen. Op YouTube is een filmpje te zien van de aankomst van Abou Jahjah bij de Universiteit van Amsterdam. Ook te zien: een Netwerk-uitzending uit 2002 over de AEL.