Er is geen ‘liberal’ en ‘conservative’ Amerika, zei Obama. Hij had ongelijk. Die twee Amerika’s leven naast elkaar, en het contrast is groter dan ooit: de ene Amerikaan woont in een hellhole, de ander in een bubble.

Ik krijg een mailtje uit Nederland. Of ik een stuk kan schrijven over de vraag of de Amerikaanse samenleving degenereert. Want, en dan volgt een opsomming van wantoestanden: ‘die barbaarse doodstraf, het absurde wapenbezit, de epidemische obesitas, de fastfood cultuur, de godsdienstwaanzinnige opvattingen over seksualiteit en voortplanting, het racisme van de politie, de epidemische heroïneverslaving, de idiote discussies over een fatsoenlijk minimumloon en ziektekostenverzekering, het recordaantal Amerikanen dat onder de armoedegrens leeft.’

Ik zucht. Diep. Amerika als dystopisch hellhole. Ik kan het de vraagsteller niet kwalijk nemen. Het is geen vertekend mediabeeld. Boeken over de verloedering van Amerika zijn bestsellers. Journalist George Packer noemt het De ontluistering van Amerika. Politicoloog Robert Putnam beschrijft in Our Kids het bankroet van sociale mobiliteit. Wereldreiziger Paul Theroux rijdt in Deep South door uitgeholde stadjes die hem aan Zimbabwe doen denken. Naargeestige plaatsjes bevolkt door ‘arme mensen die een uitzichtloos bestaan leiden, wanhopiger zijn dan de mensen die ik ontmoette in de armste gebieden van Afrika en Azië.’

Terugkomend op de e-mail: ‘Het maakt allemaal een beetje een achterlijke indruk, alsof ze de beschaving niet meer kunnen bijbenen – of klopt dit beeld niet?’ vraagt de schrijver.

Ja, het klopt. Maar het klopt ook niet. Grote delen van Amerika zijn geen afvalput, je ruikt er de verrotting van de Rustbelt of de wanhoop van het Zuiden niet. Miljoenen Amerikanen wonen in steden en streken die veel, heel veel, lijken op regio’s in West-Europa. Amerika is een groot land. En de tegenstellingen zijn enorm.

Wat een karakterschets van het Amerikaanse verval bemoeilijkt, is de toenemende sociaal-economische ongelijkheid tussen de regio’s, tussen de Democratische en de Republikeinse staten. Het is een thema waaraan de presidentskandidaten slechts zijdelings refereren als ze de politieke polarisatie tussen Democraten en Republikeinen aanroeren. De diepe kloof tussen blauwe (Democratische) en rode (Republikeinse) staten is niet bespreekbaar.

Vanuit een historisch perspectief is dat begrijpelijk. Amerika heeft een burgeroorlog gevoerd om het land bij elkaar te houden. En het is nog maar 52 jaar geleden dat de apartheidswetten van de zuidelijke staten onder druk van de rest van Amerika werden opgeheven. Toen senaatskandidaat Barack Obama in 2004 zijn eerste grote politieke speech gaf op de Democratische conventie, wierp hij zich op als de leider die de kloof tussen de twee Amerika’s kon overstijgen. ‘There is not a liberal America and a conservative America,’ zei Obama. Hij had ongelijk. Die twee Amerika’s leven naast elkaar en het contrast tussen de twee is groter dan ooit.

Infographic: Frédérik Ruys / Vizualism
Nooit de deur op slot

Neem Great Barrington (zevenduizend inwoners), het stadje in de zuidwesthoek van de staat Massachusetts waar ik woon, als voorbeeld. Je vindt het in de boeken van Packer, Putnam en Theroux niet terug. Evenmin lijkt het op het dystopische Amerika uit de e-mail. Great Barrington is het andere Amerika. Hier staat geen winkel op Main Street leeg. De veertig restaurants zitten vol. In de bioscoop draaien documentaires, buitenlandse films, en elk voorjaar is er een filmfestival. In het gerestaureerde vaudevilletheater treden bekende artiesten op en een lege kerk – ook hier zet de secularisatie door – wordt verbouwd tot performing arts centrum. Ik ben lid van het buurthuis (met overdekt zwembad, sporthal en fitnesscentrum) en de bibliotheek, die, kosteloos, de meest obscure boeken voor mij aansleept uit bibliotheken uit andere delen van de staat. Op de wekelijkse boerenmarkt kan je met voedselbonnen gezond eten kopen van boerderijen uit de omgeving. De uitstekende middelbare school biedt naschoolse sport, een Shakespeare-festival, een orkest en een jazzband. Daar zijn geen extra kosten aan verbonden. En, o, nooit vergrendel ik een voordeur of doe ik de auto op slot.

Rijk is Great Barrington niet. Het modale inkomen per huishouden ligt rond het nationale gemiddelde. Uniek is het stadje ook niet, al werd het vier jaar geleden door Smithsonian Magazine uitgeroepen tot ‘the best small town in America.’ Zelf noemen we het ‘de bubble’, een oase in het turbulente Amerika.

Flyover country

Op de politieke kaart zijn stadjes als Great Barrington blauw (Democratisch) gekleurd. Je vindt ze met name aan de oost- en westkust, maar ook in het Middenwesten, zelfs in Texas. Ze heten Eugene (Oregon), Charlottesville (Virginia), Minneapolis/St. Paul (Minnesota), Boulder (Colorado), Austin (Texas) en Burlington (Vermont).

Het dagelijkse leven hier lijkt oppervlakkig op dat van steden in rode (Republikeinse) staten. Maar graaf iets dieper en de contrasten zijn evident. Woon je in Texas en wil je een eind maken aan je zwangerschap, dan moet je grote afstanden afleggen om een van de achttien (twee jaar geleden waren er nog 44) abortusklinieken te bereiken. Als je het geluk hebt dat de kliniek geen wachtlijst heeft, dan moet je eerst een afspraak maken voor de verplichte echo en voorlichting over de ‘gevaren’ van een abortus. Pas 24 uur later kan je behandeld worden. Woon je daarentegen in Californië, dan vind je ongetwijfeld een van de 160 klinieken in de buurt. Je belt, maakt een afspraak en wordt behandeld. Niks geen door de staat opgelegde preek.

Net Europa of eilend in de storm? ‘In Burlington koppelen we een yankee individualisme aan een sterk gemeenschapsgevoel.’ Foto: Jacob Hannah / NY Times / HH

Net EUropa of eiland in de storm? ‘In Burlington koppelen we een yankee individualisme aan een sterk gemeenschapsgevoel.’

Net EUropa of eiland in de storm? ‘In Burlington koppelen we een yankee individualisme aan een sterk gemeenschapsgevoel.’

Foto: Jacob Hannah / NY TIMES / HH

Werk je in een McDonald’s in Mobile, Alabama dan verdien je 7,25 dollar per uur, het federale minimumloon. Werk je daarentegen in een fastfoodrestaurant in Seattle, dan verdien je 13 dollar. Een uurloon dat de komende jaren zal stijgen tot 15 dollar. Woon je in Massachusetts, dan is de kans groot dat je een universitaire opleiding hebt gevolgd: 38 procent van de bevolking heeft een bachelordiploma. Woon je daarentegen in West Virginia, dan is die kans klein, want slechts 17 procent hier heeft gestudeerd.

Journalist en commentator Bill Bishop schreef in 2008 een boek dat veel aandacht kreeg omdat het de polarisatie leek te verklaren. In The Big Short betoogde Bishop dat Amerikanen met dezelfde waarden en lifestyles elkaar sinds de jaren zeventig bewust of onbewust opzochten. Ze concentreerden zich in steden waar ze elkaar troffen, met elkaar werkten en een gemeenschap creëerden waar ze hun ideaal van een goed leven konden realiseren. Bishops analyse verklaart de aantrekkingskracht van steden als Seattle (Washington) en Portland (Oregon). Jonge Amerikanen clusterden inderdaad in steden waar de lifestyle aantrekkelijk was. Eenzelfde fenomeen, alleen ouder, merkte ik op toen ik naar Burlington (Vermont) reed om te onderzoeken waarom die stad (bakermat van Bernie Sanders’ politieke carrière) zo progressief was. Achter Bishops analyse van de politieke polarisatie als gevolg van de clustering van gelijkgezinden speelt echter de aloude kwestie van de kip en het ei. Soms liggen keiharde politieke keuzes juist ten grondslag aan de tegenstellingen tussen blauwe en rode staten.

Geen beter voorbeeld daarvoor dan de deelstaten Wisconsin en Minnesota. Ze liggen in flyover country gebroederlijk naast elkaar. Ze lijken elkaars spiegelbeeld: zelfde bevolkingsaantal, geschiedenis, een bevolking met Duitse en Scandinavische wortels, een grote agrarische sector en bitterkoude winters. De politieke verschillen zijn echter hemelsbreed.

Wisconsin koos in 2010 de Republikein Scott Walker tot gouverneur, een conservatieve ideoloog. Onder Walker werd Wisconsin een proeftuin voor Tea Party-radicalisme. Walker verlaagde de belasting op de hoogste inkomens, brak de macht van de ambtenarenvakbonden, bezuinigde op onderwijs en publieke voorzieningen, schrapte regulering van mijnbouwbedrijven, ageerde tegen het minimumloon en toeterde rond dat Wisconsin voor het eerst in jaren ‘open voor business’ stond.

Minnesota koos in 2010 de Democraat Mark Dayton tot gouverneur. Dayton verhoogde de belasting voor de rijken, investeerde in onderwijs, hielp werknemers in de gesubsidieerde thuiszorg zich te organiseren in een vakbond, legaliseerde het homohuwelijk lang voor het wettelijk werd in de rest van Amerika, verhoogde het minimumloon, bevroor het collegegeld en subsidieerde parken, natuurgebieden, instellingen voor de kunsten en bibliotheken.

Zes jaar later glijdt Wisconsin af richting dystopie en is Minnesota een ‘bubble’. De 250.000 beloofde banen bestonden blijkbaar alleen in Walkers fantasie. De staat kampt met een groeiend begrotingstekort, werkloosheid en een krimpende middenklasse. Wie kan, trekt weg.

Minnesota daarentegen werkte het begrotingstekort weg, heeft nauwelijks werkloosheid en trok nieuwe bewoners aan, onder wie hoogopgeleide immigranten. De staat staat zevende op de lijst van staten met het beste economische klimaat. En de inwoners van Minnesota zeggen heel gelukkig te zijn met de leefbaarheid van hun staat.

Utopische droom

Woon je in een bubble, vraag ik Doreen Kraft, directeur van Burlington City Arts. Kraft lacht. ‘Wat ik daarop antwoord, hangt van m’n dag af. In Burlington zeggen we vaak tegen elkaar dat we een eiland in de storm zijn.’ Ik ben in Burlington op zoek naar een antwoord op de vraag waarom de leefbaarheid hier zo hoog ligt. Is het te danken aan Bernie Sanders, die burgemeester van Burlington was? Aan sociaal bewuste, politiek actieve ondernemers als Ben Cohen en Jerry Greenfield, de ijsfabrikanten Ben en Jerry? (Ze hebben ter ere van Sanders Bernie’s Yearning gelanceerd. Met een chocolade bovenlaag die de 1 procent vertegenwoordigt en muntijs eronder, die ‘de rest van ons’ symboliseert.) Of zijn het de vijf colleges en universiteiten, die de stad intellectueel kapitaal verschaffen? De homogene bevolking? Of is Burlington het product van een utopische droom? In de jaren zeventig trok de staat nieuwe bewoners aan. Ze waren jong, links, activisten tegen de oorlog in Vietnam, voor gelijke burgerrechten voor zwarte Amerikanen. Ze zochten een betaalbare, leefbare omgeving waar ze niet met de nek zouden worden aangekeken, waar ze hun handen in de klei konden steken. Doreen Kraft was een van die ‘back to the landers’, net als Bernie Sanders.

Eensgezind anti. Inwoners van Burlington protesteren tegen de komst van Donald Trump. Foto: Monica Jorge / Corbis / HH

Kraft herinnert zich haar eerste winter in Vermont. ‘Ik ontdekte al snel dat koeien melken niet mijn roeping was.’ Ze verhuisde naar Burlington, begon een galerie. En toen, in 1981, versloeg de socialist Bernie Sanders de zittende burgemeester met tien stemmen. Alles veranderde. Zeker voor Kraft. Sanders geloofde in art for the people. Burlington City Arts (BCA) begon met een kleine subsidie van de gemeente en Kraft als parttime directeur. Dertig jaar later is BCA deel van het gemeentebestuur en Kraft de cultuurtsaar van Burlington. Veertig procent van haar 1,4 miljoen dollar budget komt uit de gemeentekas. De rest moet ze zelf binnenhalen. Ze is trots op de gratis programma’s die BCA biedt, de festivals in de stad, de meer dan veertig kunstinstellingen, van poppentheater tot workshops creatief schrijven tot zangkoren. Vermont is geen rijke staat, zegt Kraft, maar het hecht grote waarde aan onderwijs, gezondheidszorg en een culturele infrastructuur. ‘Dat is de geschiedenis van de staat, een yankee individualisme gekoppeld aan een sterk gemeenschapsgevoel. Sinds Bernie Sanders leven we hier met het idee dat goed bestuur het “sociaal contract” tussen staat en burger bevordert.’

Ze vertelt over de avond toen Donald Trump naar Burlington kwam. De inwoners waren woedend en organiseerden een spontane anti-Trump rally. Tegenover het theater waar Trump sprak, met het gemeentehuis achter zich als ruggesteun. ‘Ik was trots op Burlington,’ vertelt Kraft. ‘Iedereen was er, vrouwenorganisaties, vakbonden, culturele groepen, kunstenaars, studenten. Een groepje drummers stond in het midden en iedere keer als Trumps mannetjes een pro-Bernie activist eruitgooiden, werden ze door de drummers begroet, alsof het een koor was.’

Niemand die stond te bibberen in de vrieskou, ook al had Trump geroepen dat de security demonstranten zonder hun jassen uit de zaal moest verwijderen.

Belastingvoordelen

Bob Duncan is architect, geboren en getogen in Vermont. Ook hij noemt 1981 als een keerpunt voor de stad. ‘Met Bernie waaide er een frisse wind. Voor het eerst had ik het gevoel dat een overheid ook iets positiefs kon zijn. We hebben bomen geplant. Die zijn nu volgroeid. Letterlijk en figuurlijk.’

Duncan ontwerpt huurwoningen voor lagere inkomens. Aan sociale woningbouw is een groot tekort. ‘De woonkosten in Vermont zijn hoog,’ zegt Duncan. Sociale woningbouw was altijd een taak van de federale overheid in Washington, tot Ronald Reagan in de jaren tachtig er het mes inzette. Vermont ontwikkelde een eigen programma. Het komt erop neer dat een staatsinstelling, Vermont Housing, als een bank functioneert, opdat het de belastingvoordelen die nog wel uit Washington komen, kan innen.

‘Bernie initieerde ook de tijdelijke huisvesting van daklozen. Nu hebben we meerdere opvangcentra, ook voor gezinnen. Vermont was de eerste staat in Amerika die dakloze veteranen van de straat haalde. Het programma biedt twee jaar lang huisvesting en ondersteunende sociale diensten. De meeste veteranen staan echter al veel eerder op eigen benen.’

Vluchtelingen

Apathie berooft ons van hoop. Dus moeten we het vernietigen, met kunst, creativiteit en fun.Op 294 North Winooski Avenue zijn veel manifestaties van activistisch Burlington gevestigd. Het lokale publieke televisiestation heeft er zijn studio. Boven een mediabedrijf waar gisteren Sanders nog in de studio zat voor een televisie-interview met NBC News in New York. Dat zit weer tegenover een kantoortje van het Vermont Workers’ Center, een links-activistische grassroots organisatie die zich inzet voor arbeidsrecht en gezondheidszorg en tegen klimaatverandering. Verschillende ruimtes zijn eigendom van Ben Bergstein en April Werner, een echtpaar dat op typisch Vermontse wijze met een minimum aan fondsen tal van initiatieven financiert. Ben komt net als Bernie Sanders uit Brooklyn en April uit New Jersey. Ook Ben en April maakten Vermont hun nieuwe thuis in de jaren zeventig. Maar het echtpaar richtte zijn blik naar buiten. Met twee amateurvolksdansgroepen, waarvan een voor jongeren, reisden ze de wereld af. ‘Vermont is een rurale staat, de kinderen hier kwamen nooit ergens,’ vertelt April. Ze deden het altijd met een minimum aan subsidie. ‘We zijn meesters in fondsenwerving,’ zegt Ben lachend. Na twintig jaar waren ze moe van altijd uit een koffer leven. Met het geld van een erfenis kochten ze de loods die ze eerder hadden gehuurd voor hun importbedrijf van handwerk uit Rusland. ‘We hebben op onze reizen, in de zestig landen waar we zijn geweest, goed om ons heen gekeken,’ zegt Ben. ‘Wat heeft een gemeenschap nodig om cultureel te bloeien? We kwamen tot de conclusie dat laagdrempelige ruimtes voor artiesten een noodzaak zijn.

Zodat een danseres les kan geven, een theatergroepje kan repeteren, een kok een maaltijd voor een groot gezelschap kan bereiden.’ Ze bouwden North End Studios en wie maar wil kan er een ruimte huren. Inmiddels hoeven ze niet meer te reizen om mensen uit andere culturen te ontmoeten: die wonen nu in de buurt. De nieuwe Vermonters zijn vluchtelingen. Het Amerikaanse State Department dat immigranten een vluchtelingenstatus verleent, brengt nieuwe vluchtelingen onder in steden waar de huren niet zo hoog zijn, waar werk is en maatschappelijke organisaties actief zijn die als vangnet kunnen dienen. Wie als vluchteling Amerika binnenkomt, heeft al een asielstatus. De federale overheid helpt de nieuwkomers de eerste zes maanden, daarna zijn ze op zichzelf aangewezen. Vermont neemt elk jaar vierhonderd vluchtelingen op. Ze worden gehuisvest in Burlington en de aangrenzende gemeentes South Burlington en Winooski, die samen met Burlington een stedelijk gebied van 150.000 inwoners vormen.

Gefotografeerd met een ui

In de studio van fotograaf Dan Higgens blader ik door zijn fotoboek van de nieuwe Vermonters in Winooski. Vietnamezen, Bosniërs, Irakezen, Soedanezen, Somaliërs en Bhutanesen van Nepalese afkomst die door Bhutan het land werden uitgezet en twintig jaar in vluchtelingenkampen leefden. De nieuwste golf vluchtelingen is afkomstig uit de Congo, vertelt Higgens. Higgens heeft alle oude en nieuwe bevolkingsgroepen in Winooski gefotografeerd met een ui, symbool voor het stadje dat eens was vernoemd naar de oude naam – Onion – van de rivier die door het stadje stroomt.

De nieuwe Vermonters beïnvloeden de staat op subtiele wijze. In de stad zie je kleine Nepalese kruidenierswinkeltjes. Een geitenboerderij buiten de stad waar Nepalese en Afrikaanse immigranten werken, levert halalvlees. De non-profit organisatie die het steunt – er zijn in Vermont meer non-profits per hoofd van de bevolking dan waar ook in Amerika – droomt van een geitenvleesindustrie in de staat. Waarom zou Vermont geen geitenvlees kunnen leveren aan de rest van Amerika? En waarom zouden Nepalese immigranten geen rijst kunnen verbouwen? Of Afrikaanse boeren hun groente kunnen afzetten?

De jonge generatie activisten die ik in Burlington ontmoet, is in tegenstelling tot de ouderen niet-blank. Ze kwamen als studenten en bleven hangen in de stad omdat het er zo prettig wonen is. Felix Wai is een eerste generatie Chinese-Amerikaan uit Memphis. Ik tref hem aan de bar van Arts Riot, het restaurant/de nachtclub/performance zaal waarvan hij mede-eigenaar is. Arts Riot heeft een missie: ‘destroy apathy’. Apathie is de duivel, vindt Wai. Het infecteert ons, berooft ons van hoop. Dus moeten we het vernietigen. Met kunst, creativiteit en fun. Als ik hem niet-begrijpend aankijk, zegt Wai: ‘Iemand noemde ons een nachtclub met een sociaal geweten. Dat is een definitie waar ik mee kan leven.’ De zaal staat open voor iedere activiteit, van een burlesk festival tot een forum met de burgemeester. Op de ene avond treedt een band op, op de andere doet iedereen de do-si-do in een square dance.

Arts Riot is een bedrijf, geen non-profit organisatie. Wai heeft jarenlang voor non-profits gewerkt. Ze werken apathie in de hand, vindt hij. ‘Je moet vechten voor subsidies, je leeft van de ene subsidieaanvraag naar de andere. En wat je doet is zo kleinschalig, terwijl de onderliggende kwesties zo gigantisch zijn en zo vastgeroest. Je moet een mentaliteit veranderen.’

de jonge senator Obama

Voor een afspraak met de jonge politicus Kesha Ram, de afgevaardigde van Burlington in de volksvertegenwoordiging, moet ik naar Montpellier rijden, de regeringszetel van de staat. De licht besneeuwde velden buiten Burlington staan vol met zonnepanelen. Burlington is de eerste fossielvrije stad in Amerika. De stad wekt elektriciteit uit zon, wind en water.

Ram neemt net afscheid van een groep vrouwen als ik de coffeeshop binnenkom. Ze heeft zich kandidaat gesteld voor vicegouverneur, de vrouwen steunen haar champagne. Ram groeide op in Los Angeles, waar haar vader, een immigrant uit India, een Irish bar heeft. Ze studeerde aan de Universiteit van Vermont en was 21 toen ze zich kandidaat stelde voor de volksvertegenwoordiging. Ze is een trotse Vermonter. ‘Het motto van de staat is “freedom and unity”. Dat zegt eigenlijk alles. Wat een verschil met onze buurstaat New Hampshire, die het motto “live free or die” heeft.’ Ze rilt.

Vermont is geen utopie, vindt Ram, wel een staat die heel leefbaar is. ‘De staat is homogeen, klein, dat helpt, en de overheid staat dicht bij de mensen.’ Haar grootste zorg is hoe Vermont zijn jonge generatie kan vasthouden. ‘De bevolking veroudert. We moeten ervoor waken dat we geen Japan worden. We moeten meer high tech jobs creëren. Het minimumloon gaat omhoog naar 10 dollar 50, dat is drie dollar meer dan het federale minimum, maar het is niet genoeg.’

Ze wil een voorbeeld zijn voor jonge Vermonters. ‘Ik heb mijn politieke carrière aan Bernie Sanders te danken,’ vertelt ze. ‘Ik studeerde nog en was uitgenodigd om een speech te geven op een champagne-rally van Sanders. Er stonden allemaal mannen op het podium, onder wie een jonge senator uit Illionois. Ik was de enige vrouw. Na mijn speech, greep de senator de microfoon en zei: “Bernie, als jij niet zorgt dat Kesha de politiek ingaat, dan doe ik het.” Die jonge senator was Barack Obama.’

Naar de sociale dienst

Decennia lang richtte het federale overheidsbeleid zich op het opheffen van de regionale verschillen. Amerika was de Verenigde Staten en Amerikanen moesten dezelfde kansen hebben, ongeacht in welke staat ze woonden. Toen na de strijd voor gelijke burgerrechten ook de zuidelijke staten economisch opleefden, leek het of het ideaal van Amerika als economische nationale eenheid, waar de levensstandaard van de middenklasse overal gelijk was, binnen bereik lag. Zo was in 1970 het inkomen per hoofd van de bevolking in St. Louis in flyover country, slechts tien procent lager dan in New York.

Tien jaar later sloeg het politieke klimaat drastisch om. Beginnend onder president Carter en aangescherpt door Ronald Reagan trok de overheid zijn handen af van het bedrijfsleven. Deregulering werd het nieuwe beleid. Niet langer waakte de overheid over de economische eenheid van het land. Steden, streken, hele staten konden in verval raken door globalisering.

Demograaf Phillip Longman van de denktank New America Foundation wijt de economische kloof tussen de regio’s aan het dereguleringsbeleid van de overheid. Zo werden door liberalisering van de luchtvaart transcontinentale vluchten goedkoper, maar vluchten van en naar kleinere steden stegen in prijs en daalden in frequentie. Niet langer gedwongen door de overheid lieten vliegmaatschappijen minder lucratieve markten vallen. Dat had, zegt Longman, desastreuze gevolgen voor steden als Memphis of Cincinnati. Grote bedrijven trokken weg uit kleinere steden en verhuisden naar de oost- of de westkust.

Onder president Ronald Reagan werd deregulering het nieuwe beleid van de overheid.Eenzelfde ontwikkeling deed zich voor in het bankwezen. De plaatselijke bank werd overgenomen door een gigant uit New York die opereerde met weinig gevoel voor de lokale economie. Ook het sociale vangnet, wat in Amerika al minimaal was, werd geliberaliseerd. De hervorming van de bijstand onder president Clinton leidde in de praktijk tot een bijna volledige stop op uitkeringen. De federale overheid liet het beleid over aan de staten. Conservatieve staten veroordeelden hun armen tot een sisyfusbestaan. Wie voor hulp bij de staat aanklopte, moest bewijzen dat hij actief werk zocht. Maar zonder auto, aangewezen op ontoereikend openbaar vervoer, kun je niet op je werk komen. Het Hooggerechtshof scherpte de tegenstellingen verder aan toen het oordeelde dat elke deelstaat zelf kon besluiten of het deel nam aan Obamacare. In de staten die Obamacare uit ideologische overtuiging afwezen, bleef het percentage niet-verzekerden extreem hoog.

In progressieve staten liep het anders. Ik herinner me mijn opluchting toen Massachusetts als eerste staat een verplichte ziektekostenverzekering aannam. De nieuwe wet verbood verzekeraars om mensen buiten te sluiten voor een medische aandoening. Mijn man en ik waren verzekerd, maar omdat hij hoge bloeddruk had, was hij niet verzekerd voor navenante medische calamiteiten zoals een hartaanval.

Massachusetts legde ook de lat voor bijstand van de overheid hoger dan de federale armoedegrens die veel zuidelijke staten hanteren. Elf jaar geleden ging het ons financieel niet zo goed. Dat kan gebeuren als je een schrijver en een freelance journalist bent. De winter stond voor de deur. Hoe moesten we de stookkosten betalen? Ik ging met m’n belastingformulier naar de sociale dienst, we vielen binnen de inkomensgrens en de staat betaalde een groot deel van de rekeningen aan de olieboer. En toen de verwarmingsketel het die winter begaf en niet te repareren viel, kregen we een nieuwe. Het is de enige keer dat ik een beroep op het Amerikaanse sociale vangnet heb gedaan. Tegen alle verwachtingen in, bestond het niet alleen, je hoefde ook niet straatarm te zijn om er een beroep op te doen. Leve de bubble, dacht ik.

Een paar dagen na mijn bezoek aan Burlington zie ik een campagnespotje van Bernie Sanders. Ik word er onverwachts door ontroerd. Misschien omdat ik de beelden uit Burlington herken, of vanwege de muziek, Simon en Garfunkels ‘America’. Later denk ik: het is deze frase uit de song: ‘They’ve all come to look for America.’ Er spreekt hoop uit. Die hippies hoopten op een beter Amerika. Misschien is dat de diepste kloof tussen de twee Amerika’s, hoop en wanhoop.