Een reis door Mulisch’ werkkamer, vol als die is met losse notities, dagboekaantekeningen, brieven, foto’s, schilderijen en andere kunstvoorwerpen, en eigen boeken. We zien de mens achter de schrijver.

Zijn eigen land, noemt Robbert Ammerlaan (1944) zijn biografische boek over de zes jaar geleden overleden Harry Mulisch. Een gedienstige titel, want Harry Mulisch sprak over ‘mijn eigen land’: ‘Ik voel mij als Columbus, die de westroute naar Indië zoekt en een nieuw continent ontdekt. Dit IETS verklaar ik hierbij plechtig tot mijn eigen land. Niet waar ik schrijf is het belangrijkste, ook niet wat ik schrijf, maar het onzichtbare continent waaruit het voortkomt en dat het laat vermoeden.’

In de geest van Harry

Schijnbaar gedienstig, want om de regionen te bereiken waar Mulisch in dit hooggestemde citaat op doelde, moet je verder reiken dan zijn oeuvre begrazen en zijn 19de-eeuws aandoende werkkamer (‘literair laboratorium’) in kaart brengen. Toch is dat precies wat Ammerlaan eerst doet: een reis door Mulisch’ werkkamer maken, vol als die is met losse notities, dagboekaantekeningen, brieven, foto’s, schilderijen en andere kunstvoorwerpen, eigen boeken, voor de schrijver betekenisvolle voorwerpen. Vervolgens licht hij, gestuurd door de levensloop van Mulisch (1927-2010), van zijn geboorte tot zijn uitvaart, thema’s uit die hij hoofdstuksgewijs behandelt (van zijn moeder ‘Alice’ via ‘Revolutie’ tot ‘Hitler’). Van pretenties wil Ammerlaan niks weten. We moeten het zo zien: Mulisch was niet alleen een schrijver die de uitgever Ammerlaan in zijn jaren bij De Bezige Bij tot zijn stal mocht rekenen, hij was ook een dierbare vriend. ‘Dit boek is geen biografie, geen letterkundige studie, geen analyse van een groot en complex schrijverschap. Het heeft geen wetenschappelijke pretentie, het is een boek voor lezers (…).’ Het is dus een persoonlijk, documentair boek, in de geest van Harry geschreven.

Hij toont de mens achter de schrijver die een mythe van zichzelf maakte, als een kind dat levenslang op zoek was naar zijn ouders.

Die belofte maakt Ammerlaan waar. Hij toont de mens achter de schrijver die een mythe van zichzelf maakte, als een kind dat levenslang op zoek was naar zijn ouders. Eerst verliet zijn moeder hem bij de scheiding van zijn ouders; Harry was negen. In 1957 emigreerde ze voorgoed naar Amerika. Ammerlaan laat de documenten spreken, zelf blijft hij als biograaf – dat is hij natuurlijk toch – bescheiden op de achtergrond. Af en toe zien we hem in een zinswending; op het moment dat hij een liederlijke zuippartij door Mulisch’ Herenclub, met Wim Duisenberg achter het stuur van de zeilboot, kort na het verschijnen van de roman De aanslag, fijnzinnig ironisch aankondigt als een andere ‘aanslag’. Tegen het slot, bij de dood van Mulisch, door Ammerlaan hagiografisch benaderd als ‘onze laatste grote literaire held’, vertelt hij hoe hij bij Mulisch’ sterfbed aanwezig was: ‘Terwijl ik zijn handen vasthield, zei hij: “Morgen ga ik naar huis.”’

Een bron van zorg

Dat Ammerlaan zo nabij zijn onderwerp staat, heeft gevolgen. Zo vermeldt hij dat Mulisch’ twee dochters ‘een bron van zorg’ waren voor hun vader, dat hij ‘teleurgesteld’ in ze was. De lezer wil dan graag meer van die zorg en teleurstelling weten, want wie a zegt… Zo niet Ammerlaan, die daarin meer een diplomatieke uitgever blijft dan een belangeloze biograaf. Evenmin tast hij altijd genoeg door bij de interpretatieve passages over Mulisch’ boeken. Misschien omdat hij daarbij te selectief gebruik maakt van de vele secundaire literatuur over Mulisch. Zo schrijft hij over De ontdekking van de hemel: ‘God wil immers zijn verbond met de mensen terug, althans het bewijs daarvan: de woorden op de stenen tafelen. God wil het woord terug.’ Bondig samengevat, en waar. Daarna gaat het mis: ‘Maar de schrijver laat het zich niet afnemen. In zijn roman is de schrijver immers zelf God, beslist hij wat hij met het woord wil, beslist hij over leven en dood. De literatuur is de wereld van de vrijheid. De wereld waarin álles kan.’

De laatste vier regels zijn volledig naar (het bekende beeld van) Mulisch’ mythische schrijverschap toegeschreven, los van dit specifieke boek. Daarmee is deze interpretatie te kort door de bocht, het ging Mulisch in De ontdekking van de hemel uiteindelijk niet om zijn eigen status, maar aanmerkelijk complexer (theologisch) om die van God. Hij schreef tenslotte een roman over het goddelijk gezag, hoe de wereld bestierd wordt in naam van God. De ontdekking van de hemel is een marionettenspel: het is Gods wil dat de Tien Geboden teruggehaald worden, terwijl God zich in het boek niet vertoont. Om het lot van de mensheid is blijkbaar reeds gestreden en de hemelse ‘opdracht’ is de afwikkeling: de ontbinding van Gods contract met de mensheid. Waarom moet dat ‘testimonium’ per se terug? God wil zijn verantwoordelijkheid voor de schepping terugnemen: niet de daad – de schepping – maar het Woord. Hij distantieert zich van de schepping door zijn sporen uit te wissen en de enige manier waarop hij zich heeft vertoond, is in het Woord, zijn taal. In het boek Genesis wordt immers beschreven hoe hij de wereld schiep door te spreken. En daarmee is het Woord de schepping geworden. Via een enorme omweg – de hele roman – slaagt God in zijn opzet. Die omweg is nodig, omdat God alleen macht heeft over het Woord, niet over iets anders. Waarom wil God die Tien Geboden terug? Hij wil het bewijs terug, niet de welbekende ideeën. Voor God geldt het contract: alleen wat geschreven is, is waar. In laatste instantie gaat De ontdekking van de hemel alleen over woorden. Het is Mulisch’ geloofsbelijdenis in de centrale positie van het woord.

Seksuele furie

Toch zijn de voordelen van Ammerlaans vertrouwelingenaanpak in deze waardevolle, intieme biografie doorslaggevend. Niet alleen doordat hij Mulisch menselijk en onzeker toont, haaks op diens hyperbolische presentatie in de buitenwereld. Ook vernemen we over de syfilis die hij als adolescent opliep, over zijn constante overspeligheid (‘de seksuele furie’) en de gevolgen daarvan: almaar gestrande relaties. We lezen hoe een eerdere vriendin een kind van hem verloor, naar hij aannam doordat hij op haar inreed met een botsautootje in Wenen. Voor het eerst maakt Ammerlaan bovendien officieel gewag van wat de laatste jaren van zijn leven officieus rondzong: Mulisch’ grote zorg om het oprukken van de politieke islam en dientengevolge zijn sympathie voor Wilders.
Een trouvaille, ten laatste, is de door Ammerlaan teruggevonden, verloren gewaande, diepontroerende afscheidsbrief, die Mulisch in 1985 in haast schreef, in een kapot vliegtuig boven de Egyptische woestijn:

‘Lieve Anna, Frieda en Sjoerdje,

De motor brandt. Ik heb nooit van iemand zo veel
gehouden als van jullie. Hou je goed, het was mooi
bij jullie te zijn geweest.
Je Papa
Je Harry’

Zijn eigen land, door Robbert Ammerlaan is uitgegeven bij De Bezige Bij, 448 p., € 39,99