Ik schaam me zowat dat ik het me herinner, maar ik herinner het me dus heel goed. Bestek ’81, de ‘ombuigingsoperatie’, zoals het ook toen al eufemistisch heette van het kabinet-Van Agt. Het ging niet goed met de economie van het land, de werkloosheid steeg en steeg, er moest iets gebeuren, harde maatregelen et cetera. Ik was zo rond de twintig, zat goed en wel op de universiteit en kende eigenlijk alleen maar mensen die heel erg tegen waren. Tegen die belachelijke Van Agt, tegen alle Wiegels in het land, tegen rechts tout court en natuurlijk ook tegen die bezuinigingen. Dat maakte het voor mij een stuk gemakkelijker om er niet zozeer een mening op na te houden, als wel de gangbare mening niet luidkeels tegen te spreken. Ik bedoel, het had moed gekost om in dat milieu op te staan en te zeggen: ‘Het kan zo ook niet verder. Drastische ingrepen zijn nodig’ – en die moed had ik niet. Of beter gezegd: die moed zette ik liever in voor andere zaken, die ik leuker en belangrijker vond,...