De tweede column die ik hier schreef, ging over angst in het bos. Ik was me het leplazarus geschrokken maar wilde – heel flauw – niet zeggen waarvan. In het holst van de nacht was ik naar huis gestiefeld. Het was laat geworden bij mijn vriendin Jellie die aan een doodlopend weggetje aan de bosrand woont. Het pad wordt daar steeds donkerder omdat de overhellende bomen de maan buitensluiten. Met mijn waardeloze mensenzintuigen zag ik niets, hoorde ik niets, behalve de flarden van het gevoerde gesprek in mijn hoofd, of waren het de wilde zwijnen; men zegt, die vallen mensen aan, ik moest voort, hoewel, echte griezels hadden daar toch niets te zoeken, die hingen rond bij schoolpleinen, wie maakte me wat, en… HALLO! Ik zal het maar zeggen, anderhalf jaar later: ik schrok me het leplazarus van een mansfiguur, een grijnzende pop die uit een oude boom was gesneden. HALLO! stond er in gekerfd, juist op die kop scheen de maan. Om je dood te lachen. Sindsdien vrees ik daar geen kwaad. Het...