De gemiddelde huizenprijs is de afgelopen twintig jaar verviervoudigd. Voor een gemiddelde woning betaalde men in 1985 iets meer dan vijftigduizend euro, in 2005 moest grofweg 225 duizend euro worden neergeteld.

Toch, stelt het Ruimtelijk Planbureau (RPB) in het vorige week verschenen werkje Betaalbaarheid van koopwoningen en het ruimtelijk beleid, ‘is er geen sprake van een “bubble” of zeepbel, zoals in de populaire literatuur soms wordt gesuggereerd’.

Met de term zeepbel wordt in de door het RPB verfoeide ‘populaire literatuur’ aangeduid dat de huizenprijs is opgepompt met lucht. De huizenprijzen zouden zijn losgezongen van de werkelijkheid, en het enige dat ervoor nodig is om de huizenmarkt in elkaar te laten zakken, is iemand die een gaatje prikt.

Hoe komt het RPB erbij dat de huizenprijs, ondanks de verviervoudiging, geen lucht bevat? Door te kijken naar wat het RPB ‘betaalbaarheid’ noemt en dat te onderscheiden van ‘bereikbaarheid’. De betaalbaarheid...