Fictie / Zelfportret

Op mijn zeventiende werd ik in tweeën gezaagd en opnieuw in elkaar gezet. Ik was achterop gestapt bij een vriend die op zijn opgevoerde Zündapp met 75 km per uur tegen een stapel stenen aan reed. Toen ik in het ziekenhuis aankwam, zeiden de artsen op de Spoedeisende Hulp: ‘Hebben wij weer.’ Ik werd geopereerd en de weken erna lag ik platgespoten met morfine bewegingloos in een ziekenhuisbed, verbonden aan vier slangen. Na een maand moest ik opnieuw leren staan en lopen. Ik had tot dan toe over mezelf nagedacht als vechtsporter en als weinig anders. De buurvrouw die wel eens op bezoek kwam, zei: ‘Dat vechten kun je natuurlijk wel vergeten; ik heb een typemachine, misschien kun je wat schrijven. Doe je toch nog iets.’

‘Schrijven?’

De typemachine van de buurvrouw kon een tip zijn van haar dochter, bedacht ik. Mijn buurmeisje had wel eens iets gelezen van me. Ze vroeg destijds of ik dat echt geschreven had. Ik zei ‘ja’. ‘Zo zie je maar,’ zei...