In zijn nieuwe roman De weergekeerde bloem verkent Wessel te Gussinklo de grenzen tussen inspiratie en plagiaat in een ‘symbiotische vriendschap’ tussen twee worstelende schrijvers.

Al op de eerste pagina’s van De weergekeerde bloem zijn we weer helemaal thuis in de onweerstaanbare, tragikomische wereld van Wessel te Gussinklo. Zijn alter ego Hajé, een ongepubliceerde schrijver met een hang naar het caféleven, rijdt op zijn zware Heinkel-scooter (dit verhaal ademt de late jaren zestig/de vroege jaren zeventig) langs een ontmoetingsplaats voor homo’s.  Beetje wijzen, láchen, goedmoedig jennen, zich amuseren. Maar dan blijkt opeens de brandstof in zijn vervoersmiddel op… Zo krijgt hij kennis aan ene Marcel, een uiterst goed geklede jongeling, die daar aan het wandelen is. Probleem is alleen dat Marcel niet erg goed verstaanbaar is: hij lispelt, praat ‘opzij’, kijkt schichtig weg. Een autist, beseft de lezer direct. Dus daar staan die twee middenin...