Altijd voordringen, iedere dag een Volkskrant stelen: Jelle Brandt Corstius herdenkt zijn vader op kostelijke wijze.

Hij beweerde niet alleen dat hij ooit bij de Black Panthers zat en in het nog door segregatie geplaagde Amerika in de gevangenis terechtkwam omdat hij met zwarten voorin in de bus was gaan zitten, ook zou hij het internet hebben uitgevonden – en de magnetron. De schrijver, columnist en taalwetenschapper Hugo Brandt Corstius (1935 – 2014) kon de meest onwaarschijnlijk aandoende dingen met grote stelligheid brengen, waardoor de toehoorder nooit wist of het waar was. De man was een genie, een snelle denker die putte uit een absurdistische visie, je wist nooit waar zijn verbeelding landde en weer opveerde. Hij was verzot op woorden, op taal, op spel, daaraan danken we zijn – onder z’n pseudoniem Battus geschreven – magistrale taalspelbijbel Opperlandse taal- & letterkunde (1981), vol buitelende pangrammen, palindromen en lipogrammen. In dat werk voert hij de lezer mee naar, zoals zijn zoon Jelle Brandt Corstius (1978) dat noemt, ‘zijn fantastische universum’: een grillige, van vrijzwevende logica vergeven wereld waarin het Nederlands van ‘dat akelige nut’ ontdaan is.

Afwezige vader

Er dient vermeld dat Hugo Brandt Corstius ook een ándere kant had, een onaangename, die zich vooral in zijn nogal eens drammerige, grove columns manifesteerde in het sarren, kwetsen, beledigen en beschadigen van andere mensen. Dit alles kon je zien vanuit het perspectief van de buitenstaander, degene die hem las, op de radio hoorde of bij een publieke manifestatie meemaakte.

Illustratie: Siegfried Woldhek

Maar er is een andere zienswijze, voorbehouden aan de binnenstaander, en daar maakt Jelle Brandt Corstius ons deelgenoot van in zijn als road novel vormgegeven vaderrequiem As in tas. Na de dood van zijn moeder, moest z’n vader alleen voor de drie kinderen zorgen. En ook al was hij in zijn zoons optiek een afwezige vader, toch was zijn rol vormend in het bestaan van Jelle. Wat moet je met een vader van wie je niet weet of je hem kunt geloven? Wijs oordeelt zijn zoon: ‘Hij was nou eenmaal een wonderlijk stripfiguur, en die maken wonderlijke dingen mee.’ Zo zocht hij eens naar de familienaam in het archief van The New York Times en trof daar hij tot zijn verbijstering een bericht aan over zijn vader die in 1961 was opgepakt (en later vrijgesproken) omdat hij met Afro-Amerikanen voorin in de bus was gaan zitten.

Kinderbescherming

Tegelijkertijd had Hugo Brandt Corstius volstrekt geen instinct voor sociaal gedrag. Hij weigerde zich aan te passen; hield zich niet aan verkeersregels; fietste op de snelweg omdat dat nu eenmaal de kortste weg was; wilde niet wachten op de koffers na een vliegreis, zodat zijn kinderen gedwongen waren met al hun bagage voor hun voeten te vliegen. Een schrijnend beeld – een van de vele – is dat hij niet alleen altijd door rood fietste, maar evenmin vaart minderde, waardoor zijn zoontje hem op de fiets pas na een minuut of tien kon inhalen. En dan dit: ‘Omdat ik als kind al zo van de geur van benzine kon genieten, bracht mijn vader mij soms met de auto naar een benzinepomp, waar ik een halfuurtje kon snuiven. In de tussentijd deed hij wat boodschappen, en dan haalde hij me weer op. Aan de ene kant heel eigenzinnig, aan de andere kant heel erg Kinderbescherming.’

Een jeugd in de schaduw van het genie, zullen we maar zeggen. Al laat zo’n typering onverlet hoezeer de schaamte toesloeg bij de zoon die moest meemaken hoe zijn vader zich geen zier aantrok van hoe anderen hem zagen. Altijd maar voordringen. Iedere dag bij de Albert Heijn een exemplaar van de Volkskrant stelen. Ook de vaderlijke raad hield niet over: ‘Nu ik erover nadenk heb ik in mijn jeugd twee vaderlijke adviezen gekregen. 1. Spaar nooit voor je pensioen. 2. Stap nooit uit de ene schoen voordat je je andere voet in een andere schoen hebt gezet. Dat ging dan over vrouwen.’ Het levert voor de lezer, met alle respect voor de traumatische ervaringen die Jelle Brandt Corstius daar in zijn prille bestaan door heeft opgelopen, kostelijke, hartverwarmende romanstof op.

Geen heldenepos

Die fictioneel aandoende kant speelt eveneens op bij de innemende, kolderieke manier waarop de zoon zijn postume Vatersuche gestalte geeft: het enige échte contact met zijn vader had hij bij hun fietstochtjes, dus uit gemis van zijn ‘fietsmaatje’ onderneemt hij twee maanden na diens dood met vier fietstassen (waarin een waterreservoir, een mondharmonica en een kopje met zijn vaders as) een tocht naar ‘de Middellandse Zee’. Daar zal hij de as verstrooien, heeft hij bedacht.

Het is bepaald geen heldenepos, dit weldadig ironische As in tas. Regelmatig maakt Jelle Brandt Corstius zich grote zorgen om zijn ‘lul’, die door de dracht van zo’n eng wielrennersbroekje gevoelloos is geworden en onthecht lijkt van de rest van zijn body. Het is een eenzame queeste, waarin hij moeizaam kilometers maakt, van Amsterdam naar Saintes-Marie-de-la-Mer, bij rare mensen gehuisvest wordt, smerig voedsel verduurt, ziek wordt, solo flessen wijn soldaat maakt, in een zompig bordeel belandt én zijn vader schitterend herdenkt.

Suggestief en licht

Het wemelt in As in tas van de beelden die bij een mindere schrijver zouden uitwaaieren over de pagina’s, maar Jelle Brandt Corstius houdt het compact, suggestief en licht. Dat is knap, wanneer je je realiseert dat dit in wezen een therapeutisch boek is, een genre dus waarin navelstaarderig geëmmer doorgaans niet van de lucht is. Als om dat verschil te benadrukken leest hij onderweg Knausgårds vaderboek. Het blijkt niet alleen een probaat slaapmiddel, maar verstrekt hem ook een inzicht: ‘Zijn vader blijkt ook een hoop te verzinnen, Knausgård weet nooit wat hij kan geloven. Misschien daarom zijn zijn boeken zo krankzinnig gedetailleerd: een soort bezwering van zijn liegende vader. Dat hij wil laten zien wie hij echt is, zoals zijn vader zich nooit aan hem heeft laten zien.’

Dat zal niet zíjn methode zijn, beseft hij, daar zijn eigen geheugen een te grote brei is. Maar het langzame, welhaast meditatief uitpakkende fietsen doet in dat opzicht wonderen. Hij ziet bijvoorbeeld voor zich hoe zijn vader zich tijdens hun fietstochten in de douche schoor, zonder gel en spiegel, en met bebloed gezicht in bed kwam liggen. En hoe hij, de botte voordringer, volkomen ontredderd raakte in Rusland: ‘Ik denk omdat hij omringd was door soortgenoten: onaangepaste, onvoorspelbare, geniale gekken. Vriendelijke gekken, maar wel gekken.’

Jelle Brandt Corstius, As in tas, Das Mag, 157 p., € 14,95. Bestel het hier.