De verwachtingen van de voorscholen zijn torenhoog en er wordt ook flink geld in gestoken. Maar of het ook echt werkt, is niet helemaal duidelijk. Sterker nog, het effect lijkt zelfs negatief te zijn. Maar dat wil niemand horen. ‘We willen allemaal dat het werkt.’

Dit stuk stond op 13 januari in de papieren Vrij Nederland.

Acht peuters zitten om de tafel hun tussendoortje op te eten. Peuterleidsters Saskia en Yolanda en vrijwilligster Sandra zorgen ervoor dat het eten in de mondjes gaat en niet op de grond terecht komt. Plaats van handeling is peuterspeelzaal de Speeldoos in Geldermalsen.

Jesse heeft zijn hapje als eerste op. ‘Ik ben bijna jarig,’ meldt hij opgetogen. ‘Dan ga ik naar school.’ De rest van de groep is minder spraakzaam. Ze zitten stilletjes te wachten op Asmina, die treuzelt met haar eten. Ze heeft een veel te grote bak met rijst en vlees voor zich waar ze nog een paar hapjes van moet nemen. Als Asmina zover is, mogen de jasjes aan en gaan de peuters met Yolanda meer naar buiten. ‘Niet rennen, rustig lopen,’ waarschuwt ze.

Terwijl ze de etensresten opveegt, vertelt Saskia dat ze vanmiddag met Puk & Ko hebben gewerkt, een educatief programma om de taalontwikkeling te stimuleren. De leidsters hebben gesprekjes met de kinderen gevoerd over het thema herfst en genoteerd welke woorden ze al kennen en welke nog niet. Straks, als de peuters naar huis zijn, zet Saskia alles in de computer. Het digitale volgsysteem waar de peuterspeelzaal sinds kort mee werkt, geeft aan op welk ontwikkelingsniveau een kind zit en welke vervolgactiviteiten de leidsters het beste kunnen aanbieden om hun taalontwikkeling te stimuleren.

De kinderen in de middaggroep van de Speeldoos zijn ‘doelgroepkinderen’ of ‘gewichtenleerlingen’, zoals achterstandspeuters in het beleidsjargon worden genoemd. Ze volgen een voorschools programma omdat ze het risico lopen met een taalachterstand aan de basisschool te beginnen, een achterstand die ze meestal niet meer inlopen. Het zijn kinderen die opgroeien in een kansarm milieu waar weinig wordt voorgelezen, gespeeld en gepraat.

Illustratie: Tammo Schuringa

In Geldermalsen, een gemeente met 26.000 inwoners in de Betuwe, horen 57 van de 420 kinderen van tweeënhalf tot vier jaar tot de risicogroep. Er zitten kinderen van vluchtelingen tussen, zoals de Koerdische Asmina die geen woord Nederlands sprak toen ze een half jaar geleden voor het eerst bij de Speeldoos kwam. Maar ook peuters met ouders van Marokkaanse of Turkse afkomst die hier geboren zijn, maar thuis geen Nederlands spreken. En kinderen van laagopgeleide Nederlanders die niet weten hoe ze hun kind moeten stimuleren of te veel in beslag worden genomen door heel andere zaken.

Gemiddeld ontvangen gemeenten 13.300 euro per achterstandskind, ruim twee keer zoveel als voor een basisschoolleerling.

‘Er is vaak veel meer aan de hand dan een taalprobleem, je schrikt af en toe van de sociale problematiek,’ vertelt peuterspeelzaalcoördinator Mariëlle Wilbrink. Huiselijk geweld, drugsverslaving, huwelijksproblemen, schulden, het komt allemaal voor in Geldermalsen en de tien dorpen die tot de gemeente behoren.

Bijna gratis

De voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is in 2000 van start gegaan. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat achterstandpeuters een educatief programma kunnen volgen (voorschool), basisscholen zijn verantwoordelijk voor het bijspijkeren van achterstandskleuters (vroegschool). Gemeenten kopen VVE-plaatsen in bij peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die werken met een erkend VVE-programma en leidsters in dienst hebben die een speciale VVE-training hebben gevolgd. Het consultatiebureau bepaalt welke kinderen in aanmerking komen voor een plaatsje op de voorschool. Kinderen die zijn doorverwezen, worden vier dagdelen per week bijna gratis opgevangen. In Geldermalsen betalen ouders 25 euro per maand ofwel 62 cent per uur. Een schijntje; in de commerciële kinderopvang is het uurtarief al gauw tien keer zo hoog.
De voorschool wordt dan ook zwaar gesubsidieerd. Gemeenten krijgen jaarlijks 360 miljoen euro van het ministerie van Onderwijs voor voorschoolse educatie. Dat geld wordt verdeeld op basis van het aantal kinderen met laagopgeleide ouders in een gemeente. Volgens de Onderwijsinspectie waren er in peiljaar 2012 ruim 27.000 van die ‘gewichtenpeuters’. Gemiddeld ontvangen gemeenten dus elk jaar zo’n 13.300 euro per achterstandskind, ruim twee keer zoveel als er wordt uitgetrokken voor een basisschoolleerling.

Gemiddeld ontvangen gemeenten 13.300 euro per achterstandskind, ruim twee keer zoveel als voor een basisschoolleerling.

De forse investeringen worden gelegitimeerd met Amerikaans onderzoek waaruit zou blijken dat achterstandskinderen die een preschool hebben bezocht vaker de middelbare school afmaken, minder vaak werkloos zijn, meer verdienen en minder vaak in de criminaliteit belanden dan kinderen die niet naar de voorschool zijn geweest. Elke dollar die we investeren in de voorschoolse periode levert een maatschappelijk rendement op van zeven dollar, stelt de Amerikaanse hoogleraar en Nobelprijswinnaar James Heckman. Een stelling die in Nederland tot absolute waardheid is verheven.

Inconvenient truth

Maar die Amerikaanse belofte is in Nederland nooit waargemaakt. Geert Driessen, onderzoeker bij het ITS van de Radboud Universiteit, houdt zich al ruim dertig jaar bezig met onderwijsachterstandsbeleid. Hij zou heel graag melden dat de miljarden die de afgelopen vijftien jaar aan de voorschool zijn uitgegeven hebben geleid tot minder achterstanden, maar uit onderzoek dat de universiteit vorig jaar publiceerde, blijkt dat achterstandskinderen die hebben deelgenomen aan een VVE-programma het in groep 5 niet beter doen dan vergelijkbare kinderen die geen VVE hebben gevolgd. Sterker nog, VVE lijkt eerder een negatief effect te hebben. ‘Bij VVE-kinderen ging de taalvaardigheid minder vooruit dan de taalvaardigheid van kinderen die niet op de voorschool hebben gezeten,’ aldus Driessen.

Die uitkomst is in lijn met ander onderzoek. Ruben Fukkink, bijzonder hoogleraar kinderopvang bij de Universiteit van Amsterdam, publiceerde begin november een meta-analyse van eenentwintig Nederlandse studies naar het effect van de voorschool. Het resultaat blijkt ‘kleiner dan klein’ en is ‘statistisch gezien nul’. Maar die scherpe conclusie durven de onderzoekers zelf meestal niet te trekken, stelt Fukkink. ‘Het is een taboe, een inconvenient truth, want we willen allemaal dat het wel werkt.’

Paul Leseman, hoogleraar educatie en pedagogiek bij de Universiteit Utrecht, claimt dat uit zijn nog niet gepubliceerde onderzoek blijkt dat achterstandskinderen wel baat hebben bij de voorschool. In opdracht van het ministerie van Onderwijs volgt zijn onderzoeksgroep de ontwikkeling van ongeveer drieduizend kinderen die in 2008 zijn geboren. De eerste analyses wijzen uit dat doelgroepkinderen tijdens de voorschoolse periode meer dan de helft van hun achterstand inhalen. ‘Dat is echt een groot effect,’ stelt de hoogleraar.

Illustratie: Tammo Schuringa

Maar het inhaaleffect is niet toe te schrijven aan VVE, geeft hij toe. Achterstandskinderen die naar de reguliere opvang gaan, halen hun achterstand bijna net zo hard in: ‘VVE zorgt maar voor een kleine plus.’ Dat komt volgens de hoogleraar doordat gewone peuterspeelzalen en kinderdagverblijven niet zoveel verschillen van de voorschool. In de VVE gaat een groot deel van de tijd op aan vrij spel en groepsactiviteiten als met z’n allen zingen, waar achterstandskinderen weinig aan hebben. Ook gaat er veel tijd verloren met ‘getreuzel, wachten op elkaar en jassen en schoenen aantrekken’. Daardoor blijft er maar weinig tijd over voor geplande educatieve activiteiten. De meerwaarde van de voorschool zit volgens hem niet in de programma’s die worden aangeboden, maar in het feit dat achterstandskinderen die anders niet naar een peuterspeelzaal waren gegaan er nu wel zitten.

Maar wie gaan er eigenlijk naar de voorschool? Uit onderzoek van Geert Driessen blijkt dat er steeds meer kinderen zitten die helemaal niet uit een kansarm milieu komen. Gemeenten bepalen zelf wie er in aanmerking komt voor een VVE-plaats en rekken de definitie steeds verder op. Zeker grote gemeenten die veel geld te besteden hebben. Daar kan het voorkomen dat een hoogopgeleid Spaans/Nederlands stel een plaatsje op de voorschool in de schoot geworpen krijgt vanwege de afwijkende thuistaal.

Ook gebruiken veel gemeenten naast het opleidingsniveau van ouders gezinsproblemen als indicator, waardoor kinderen van drugsverslaafden, psychiatrische patiënten en gescheiden stellen ook tot de doelgroep horen. ‘Daar zitten steeds meer kinderen met gedragsstoornissen en leerproblemen tussen,’ stelt Driessen. Dat verklaart volgens hem waarom de voorschool niet erg effectief is. ‘Peuterleidsters zijn helemaal niet opgeleid om deze zorgleerlingen te begeleiden en de programma’s waarmee ze werken, zijn ook niet afgestemd op deze problematiek.’

Reformatorische ouders

Maar het verwateren van de doelgroep ligt niet alleen aan de gemeenten. Er zijn ouders die het consultatiebureau onder druk zetten een indicatie af te geven, weet Driessen: ‘Want dan krijgen ze bijna gratis kinderopvang.’ Dat komt inderdaad voor, stelt verpleegkundige Nel Stout van het consultatiebureau in Geldermalsen. ‘De financiën spelen sinds de crisis een grotere rol. Er zijn kinderen met laagopgeleide ouders waar niks mee aan de hand is. Maar als die ouders toch een VVE-plaats willen, hebben ze daar formeel recht op, terwijl ze wel een plaats bezet houden van een kind die het wel nodig heeft.’

En er zijn genoeg kinderen die wel op de voorschool zouden moeten zitten, maar er niet naartoe gaan. In Geldermalsen volgde op 1 mei 2015 bijvoorbeeld nog niet de helft van de geïndiceerde peuters een VVE-programma. Loes Minnema, beleidsmedewerker bij de gemeente, hoopt dat het er nu wat meer zijn. Tot september werd alleen in Geldermalsen, Beesd en Tricht voorschoolse educatie aangeboden. Een probleem voor ouders uit andere dorpen omdat ze vaak geen vervoer hebben en ook niet altijd kunnen fietsen. Inmiddels kunnen de speelzalen in vier andere dorpen ook voorschoolse educatie aan door met halve groepen te werken, waardoor er maar één VVE-leidster nodig is.

Maar daarmee zijn nog lang niet alle achterstandkinderen in Geldermalsen bereikt. ‘We hebben hier veel reformatorische ouders en die vinden dat kinderen tot vier jaar bij hun moeder thuis horen te zijn,’ vertelt verpleegkundige Stout. ‘Die ouders zijn er nog wel van te overtuigen dat de peuterspeelzaal goed is voor de ontwikkeling van hun kind, maar dan vinden ze een ochtendje per week echt genoeg. Vier dagdelen VVE vinden ze te veel van het goede.’

En dan zijn er nog de ouders die niet willen dat hun kind ’tussen de buitenlanders komt te zitten’.

En dan zijn er nog de Nederlandse ouders die niet willen dat hun kind ‘tussen de buitenlanders komt te zitten die helemaal geen Nederlands spreken’, vertelt Stout. Als daar kinderen tussen zitten met flinke problemen, probeert ze de ouders toch over te halen en dat lukt soms, maar alle achterstandskinderen naar de peuterspeelzaal dirigeren, gaat haar nooit lukken, beseft ze. ‘Je kunt het nu eenmaal niet verplichten.’

De situatie in Geldermalsen is niet uniek en doet zich op veel grotere schaal in andere gemeenten voor. De Onderwijsinspectie constateert in haar laatste jaarverslag dat er landelijk voldoende VVE-plaatsen beschikbaar zijn, maar of die plaatsen ook door doelgroepkinderen bezet worden, is onduidelijk. Gemeenten hebben dat zelf niet goed in beeld. Maar dat een flink deel van de achterstandskinderen niet naar de voorschool gaat, is af te leiden uit CBS-cijfers. Bijna veertig procent van de twee- en driejarigen met ouders in de laagste inkomenscategorie gaat niet naar een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. En dus ook niet naar een voorschoolse voorziening.

Allemaal een goede start

Vier van de tien achterstandkinderen gaan dus niet naar de voorschool en de zes die wel gaan hebben er weinig baat bij. En dat kost jaarlijks 361 miljoen euro. Je zou verwachten dat daar consequenties aan zouden worden verbonden, maar het geloof in het heil van de voorschool is niet zo makkelijk te stuiten. ‘Er is grote consensus over de opvatting dat investeringen in de eerste levensjaren van een kind cruciaal zijn voor de verdere ontwikkeling,’ schrijft de Onderwijsraad in een deze zomer uitgebracht advies aan de Tweede Kamer.

Om alle jonge kinderen een goede start te geven, moet de versnippering in de voorschoolse opvang aangepakt worden, stelt de raad. Want die versnippering zorgt voor de matige kwaliteit en bereik. De raad pleit voor een door de overheid gesubsidieerde voorschoolse voorziening waar alle peuters vijf dagdelen per week terecht kunnen. Dat vraagt om een extra investering van een half miljard euro per jaar, bovenop de miljard euro per jaar die de overheid nu al uitgeeft aan kinderopvangtoeslagen, peuterspeelzalen en voorschoolse educatie.

Maar dat is het dubbel en dwars waard, vindt de raad. Want zo’n integraal kindcentrum zorgt er niet alleen voor dat alle jonge kinderen vijf ochtenden of middagen per week kunnen doorbrengen in een stimulerende omgeving, het maakt ook een einde aan de voortschrijdende sociale segregatie. Nu komen kansrijke en kansarme kinderen al op tweeënhalfjarige leeftijd in gescheiden werelden terecht. Kinderen van hoogopgeleide tweeverdieners gaan naar de kinderopvang en kinderen uit de lagere sociale milieus naar de peuterspeelzaal. Terwijl onderzoek juist laat zien dat achterstandspeuters in gemengde groepen sneller vooruit gaan.

Bijna 40 procent van de peuters met ouders in de laagste inkomenscategorie gaat niet naar een voorschoolse voorziening.

Hoewel er geen kabinetsplannen zijn waarin een half miljard per jaar wordt vrijgemaakt voor gratis voorschoolse educatie, zijn grote gemeenten er alvast mee begonnen. In Rotterdam krijgen alle peuters recht op twee halve dagen per week voorschoolse opvang; achterstandkinderen krijgen een halve tot een hele dag extra. In Amsterdam krijgen ook alle peuters een ontwikkelingskans, ‘ongeacht het opleidingsniveau van hun ouders of de dikte van hun portemonnee,’ kondigde de gemeente in augustus aan. ‘Dat betekent dat de Amsterdamse voorscholen hun focus verleggen van het bestrijden van taalachterstanden naar het stimuleren van ontwikkeling van alle jonge kinderen.’

Ook de gemeente Emmen, waar nu maar de helft van de achterstandskinderen naar de voorschool gaat, werkt aan gratis peuteronderwijs. De wethouder hoopt daarmee de ouders te verleiden die nu niet willen dat hun kind naar de voorschool gaat omdat het dan een achterstandsstempeltje krijgt. Dat stigma ben je kwijt als de voorschool een voorziening is voor alle peuters.

Opvang voor ons soort mensen
Illustratie: Tammo Schuringa

Het klinkt sympathiek, maar het gaat waarschijnlijk niet werken. Paul Jungbluth, werkzaam bij de Universiteit Maastricht, houdt zich al veertig jaar bezig met kansenongelijkheid in het onderwijs. Hij vindt het voor de hand liggen om kinderopvang en peuterspeelzaal in elkaar te schuiven, zodat je gemengde groepen krijgt. ‘Dat is heel belangrijk. Je ziet dat het klimaat op een peuterzaal erg bepaald wordt door het type kinderen. Als er veel achterstandskinderen zitten, wordt er minder gesproken, is er minder interactie.’ Maar die gemengde groepen ontstaan niet vanzelf door de voorschool gratis te maken. ‘Segregatie ontstaat doordat ouders de opvang uitzoeken die bij hun opvatting over opvoeding past, waarvan de sfeer hun aanstaat. Onbewust zoeken ze naar opvang voor “ons soort mensen”.’ Het is bovendien niet vanzelfsprekend dat moeders die hun kinderen nu niet naar de voorschool brengen, dat wel doen als er kindcentra zijn. ‘Passiviteit en lage verwachtingen zijn nu eenmaal een logisch gevolg van achterstelling en kenmerkend voor de doelgroep van het achterstandsbeleid,’ stelt de socioloog.

ITS-onderzoeker Geert Driessen twijfelt vooral aan de praktische uitvoerbaarheid van de plannen. In theorie is het best mogelijk om een voorschoolse voorziening te creëren waar zowel achterstandskinderen als kansrijke peuters aan hun trekken komen, maar het bieden van maatwerk vergt heel veel van peuterspeelzalen en peuterleidsters. ‘Je krijgt een soort passend onderwijs voor peuters. Gezien alle problemen die basisscholen al hebben met het invoeren van passend onderwijs, lijkt dat me moeilijk uitvoerbaar.’

Nu komen kansrijke en kansarme kinderen al op tweeënhalfjarige leeftijd in gescheiden werelden terecht.

Als peuters min of meer dezelfde behandeling krijgen, profiteren kinderen die van huis uit toch al alles mee hebben er meer van dan de kinderen voor wie het onderwijsachterstandenbeleid is bedoeld, waarschuwt Driessen: ‘Je loopt dus het risico de achterstanden juist groter te maken in plaats van kleiner.’ We moeten terug naar het oorspronkelijk doel, vindt hij. ‘Voorschoolse educatie moet gericht zijn op kinderen die aantoonbaar een achterstand hebben. We moeten de gaten in de ontwikkeling bij die kinderen ontdekken zodat peuterleidsters daar gericht aan kunnen werken. Anders gaat VVE nooit werken, hoeveel geld je er ook in steekt.’

Maar we moeten ook niet alle heil verwachten van voorschoolse educatie, vindt Jungbluth. Het bestrijden van achterstanden vraagt om een bredere aanpak. ‘We zullen ook de jonge moeders moeten ondersteunen. Zorgen dat zij een opleiding gaan doen zodat ze kunnen gaan werken. Door de kansen en het zelfvertrouwen van moeders te verbeteren, verbeter je ook de kansen van hun kinderen. Dat was oorspronkelijk het tweede doel van het achterstandsbeleid. Dat moeten we er weer bij halen.’

Vanwege privacyregels waaraan peuterspeelzalen zijn gebonden, zijn de namen van de Speeldoos-kinderen gefingeerd.

Lees verder: een interessant interview met Paul Jungbluth: ‘De hogere klasse heeft haar standenonderwijs weer terug.’