IJmuiden, vijf uur ’s ochtends. Op een verlaten kade aan de voet van de vuurtoren is het pikkedonker en muisstil. Totdat André Jongejan de motor start van de IJM 369, een kleine vissersboot van een meter of tien. Even later bonkt het scheepje op de golven van de Noordzee.

Jongejan is op weg naar de netten die hij twaalf uur eerder uitzette. Hij vist met ‘staand want’: een net van tien kilometer lang en een meter hoog. Het want zweeft boven de zeebodem op twintig meter diepte. Zo vangt hij kabeljauw in de herfst- en wintermaanden en tong in het voorjaar en de zomer. Vissen met staand want is een eeuwenoude methode, maar geldt sinds kort als een oplossing voor een typisch eenentwintigste-eeuws probleem: overbevissing. In 2020 moet de Nederlandse visserij volledig duurzaam zijn, zo wil het kabinet. In de woorden van demissionair minister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit: ‘Als we niets doen, valt er over twintig jaar niets meer te vissen.’

Eind april zette...