De KGB die zich in een wk-schaakmatch mengt, doping voor een Russische sporter, een asielaanvraag in Nederland, en in het epicentrum schaakgrootmeester Viktor Kortsjnoi, deze week overleden. Een fascinerend en verrassend actueel interview met een paranoïde sporter die je toch ook serieus moest nemen.

Viktor Kortsjnoi heeft al een uur zitten praten. Dan vat hij nog eens ten overvloede samen waarom hij 250 dollar een koopje vindt voor de archiefstukken die een Moskouse vriend voor hem in KGB-kringen op de kop tikte: ‘Sommige van deze documenten zijn belangrijk voor mij, omdat ze bevestigen wat ik altijd al vreesde en omdat ze bewijzen dat wáár was wat algemeen werd toegeschreven aan mijn paranoia. Het merendeel bevat niets belangwekkends, maar kan nog altijd dienen om mijn ijdelheid te strelen.’

Puur uit ijdelheid geniet Kortsjnoi ervan dat hij nu droge, ambtelijke stukken over zijn persoon in zijn bezit heeft waarvan de inhoud hem niet verbaast, maar die wel zijn ondertekend door de top van het Sovjet-establishment. Een besluit van de Opperste Sovjet over zijn staatsburgerschap ondertekend door Brezjnev. Een veroordeling van zijn anti-Sovjetgedrag en zijn lastercampagne tegen de Sovjetunie door het Centraal Comité van de Communistische Partij, ondertekend met drie namen, beginnend met Soeslov en eindigend met Gorbatsjov. En een KGB-stuk over de observatie van Kortsjnois vrouw en zoon, ondertekend door het hoofd van de KGB, Andropov zelf. Kortsjnoi straalt er bijna van: ‘Dat is toch bepaald niet niets?’

Inhoudelijk interessanter zijn de rapporten van het Sportcomité over de voorbereiding van Anatoli Karpov op zijn match om het wereldkampioenschap tegen de renegaat Kortsjnoi in Merano in 1981 en het verslag ter plaatse van de voortgang van die match. In zes getypte velletjes wordt een verbluffend beeld geschetst van de grondigheid en ernst waarmee deze missie werd aangepakt. Ook als je al volledig bent doordrongen van het enorme belang dat de Sovjetunie toekende aan het bezit van de wereldtitel schaken, dan nog zullen sommige regels zich meteen in je geheugen griffen. Zoals het veelzeggende begin van het eerste verslag dat het Sportcomité richtte aan het Centraal Comité van de Communistische Partij: ‘Onze voorbereiding is afgerond. Vanaf 1980 vonden er negen
trainingssessies plaats onder verschillende klimatologische omstandigheden (in de buurt van Moskou, in de Baltische staten, aan de Zwarte Zee en in de Kaukasus). Alles tezamen was A.E. Karpov gedurende vijf maanden in trainingskamp.’

Dat vervolgens negen sterke Sovjetgrootmeesters de revue passeren die Karpov op schaaktechnisch gebied hebben bijgestaan, wekt geen verwondering. Wél dat dit document, gedateerd 17 september 1981 (!), doodleuk meldt dat ‘de algehele theoretische informatie (…) is opgeslagen in een minicomputer die meegaat naar de match.’

Ook bij de lichamelijke en geestelijke voorbereiding van Karpov werd niets aan het toeval overgelaten. Artsen, psychologen, voedseldeskundigen, slaapdeskundigen, iedereen die maar een steentje kon bijdragen, werd geconsulteerd. Maar wat te denken van het volgende opmerkelijke zinnetje: ‘Ook werden fysieke en farmacologische middelen onderzocht die de prestatie van de schaker kunnen verhogen, en werd er gezocht naar een strategie voor de toepassing van die middelen tijdens de match.’
Dat klinkt heel wat minder onschuldig dan een ander wapen dat in de strijd werd  geworpen: ‘Aangezien de match langer dan drie maanden kan duren, krijgt de delegatie ook verschillende videofilms en opnamen van concerten van Sovjetartiesten en een keur aan boeken mee, die moeten bijdragen tot een vermindering van de psycho-emotionele spanningen bij een langer verblijf buiten onze grenzen.’

In Merano speelde Kortsjnoi voor de tweede keer om het wereldkampioenschap tegen Karpov. De eerste match verloor Kortsjnoi drie jaar eerder, na drie maanden schaken en tweeëndertig partijen, in Baguio op de Filippijnen met het kleinst mogelijke verschil: 6-5. De psychologische oorlogvoering en het politieke steekspel, die toen de wereldpers haalden, kregen in Merano een passend vervolg, maar op het schaakbord wilde het dit keer niet spannend worden. Kansloos werd Kortsjnoi met 6-2 weggevaagd in een van de kortste WK-matches uit de schaakgeschiedenis.

Geen wonder dat het voortgangsrapport van het Sportcomité dat op 10 november 1981 bij het Centraal Comité van de Communistische Partij binnenkwam, gepast optimisme uitstraalt. Wel dekt voorzitter S.P. Pavlov zich nog in tegen onverwachte wendingen van het lot door te openen met de prachtzin: ‘De politieke toestand rond de match blijft ingewikkeld.’ Ook wijst hij op een lichte verkoudheid van de wereldkampioen en diens onwil om op tijd naar bed te gaan, een probleem dat wordt omschreven als ‘het niet stereotiepe dagschema van A.E. Karpov, dat wil zeggen het zich laat terugtrekken om te gaan slapen’. En ook wordt het schurkachtige gedrag van de ‘pretendent’ uitvoerig gemeld. Maar verder lijkt alles onder controle. Wat zou er ook mis kunnen gaan als we de volgende geruststelling lezen: ‘Dankzij de actieve inzet van de KGB-agenten van de USSR die aanwezig zijn bij de delegatie in Merano, werden maatregelen genomen om
de mogelijkheid uit te sluiten dat de wereldkampioen wordt beïnvloed via zijn voeding.’ Of even verderop: ‘De verantwoordelijke agenten van de KGB van de USSR nemen hun maatregelen opdat de villa, waar in eerste instantie A.E. Karpov verblijft, het hotel, en ook de toernooizaal volledig in de gaten worden gehouden.’

Nog steeds voelt hij pijn

Het is begrijpelijk dat Kortsjnoi blij is dat er documenten boven water zijn gekomen, die een beter inzicht verschaffen in de aanpak die de Sovjets voor een schaakmatch om de wereldtitel als normaal zagen. Zijn verbittering is in de loop der jaren duidelijk minder geworden, maar nog steeds voelt hij pijn als hij aan Merano denkt. Merano betekende het definitieve einde van zijn aspiraties om ooit wereldkampioen te worden. Juist daarom is hem er veel aan gelegen om aan te tonen dat de afgang die hij daar beleefde werd veroorzaakt door factoren waar hij geen greep op had.

Het ontbrak Kortsjnoi in de moeilijke jaren na zijn vertrek uit de Sovjetunie niet aan sympathie van de westerse pers, maar toch namen ze zijn inzichten vaak niet helemaal serieus. Ze hoorden een goed deel van zijn vermoedens en theorieën vol begrip, glimlachend aan als het product van een licht paranoïde geest. Nu was dat ook een gevoel waar soms moeilijk aan te ontkomen viel. Zo zie ik mezelf een jaar of acht geleden nog zitten in een familiehotel in de bossen van Oisterwijk, waar Kortsjnoi logeerde tijdens het Interpolis-toernooi. Op bezwerende toon verhaalde hij over drie containers die samen met de Sovjetdelegatie aan de vooravond van de match in Merano op het vliegveld van Milaan waren aangekomen. Wat er in die containers zat wist niemand en zou ook niemand te weten komen. Meteen na afloop van de match verdwenen ze weer in het holst van de nacht. Wel wist Kortsjnoi dat hij na afloop van die match ontstoken ogen had.

Vragend keek ik hem aan, in de hoop dat hij nu zou gaan vertellen hoe hij aan die ontstoken ogen was gekomen. Totdat ik me realiseerde dat ik die conclusie zelf had horen te trekken.

Ook later twijfelde ik vaak aan zijn complottheorieën. Wel kreeg ik steeds meer waardering voor de samenhang die er ontegenzeggelijk bestond tussen zijn verdenkingen. Bladerend in Shakespeare stuitte ik nog niet zo lang geleden op de passage waarin Polonius vol verbazing kijkt naar de malende Hamlet en zegt:
‘Though this be madness, yet there is method in’t.’ In gedachten maakte ik een oneerbiedige, maar vriendelijk bedoelde notitie: Kortsjnoi.

Op zijn vierenzestigste jaar heeft Viktor Kortsjnoi nog steeds geen lege plekken in zijn agenda. We zitten te praten op Schiphol, vanwaar hij in de loop van de middag zal terugvliegen naar Zürich. Hij was even in Nederland om een competitiewedstrijd te spelen voor Cap Volmac. Over twee dagen vertrekt hij alweer naar Slovenië om mee te doen aan het zonetoernooi, de eerste stap in de volgende WK-cyclus. Met een vanzelfsprekendheid alsof hij bevestigt dat zijn vlucht inderdaad om tien over twee is, stelt hij dat hij nog steeds van mening is dat de containers in Merano elektronische apparaten bevatten waarmee de Sovjets hem beïnvloedden: ‘Waar het natuurlijk om gaat, is of wat de mensen gemakshalve aan mijn paranoia toeschrijven, waar gebeurd is, of dat het alleen een illusie is. Wanneer iemand paranoïde wordt genoemd, komt die typering vaak van mensen die zelf een gebrek aan verbeeldingskracht hebben.’

Waaraan wijt u dat gebrek aan verbeeldingskracht?
‘De mensen in Nederland hebben een sterke affiniteit met socialistische denkbeelden. Ik praat weleens met mensen in de trein hier. Kijk, zij hebben nooit die angst voor de grote Sovjetunie gehad, of wisten niet wat Mao Tse-toeng bedoelde als hij over papieren tijgers sprak. Ik vertel ze dan over iets wat ik meemaakte in 1976. Ik was toen erg populair in Nederland en gaf veel interviews. Op een gegeven moment kreeg ik een reeks geschreven vragen opgestuurd door het boulevardblad Panorama. De meeste van die vragen waren politiek, en omdat ik me toen niet gekwalificeerd achtte om daarop te antwoorden, beantwoordde ik ze niet. Maar een paar van die vragen herinner ik me wel. Bijvoorbeeld die waarin werd gesteld dat de schrijver Maximov (de dissidente schrijver Vladimir Maximov die onlangs in Parijs overleed – DJtG) met eigen ogen in Moskou voedselbonnen had gezien met Nederlandse tekst. Begrijpt u wat dat betekende? Als
de Sovjetunie Europa zou veroveren, zou ze ook de bevolking moeten voeden. Met het oog daarop hadden ze maar vast voedselbonnen in de verschillende talen gedrukt. Zoiets verzin je niet en ik geloof Maximov. En zo nu en dan herinner ik Nederlanders die ik ontmoet aan dit verhaal.’

Heeft u voor uzelf de balans opgemaakt van wat er in Merano echt is gebeurd?
‘Wat ik gezegd heb. Dat het vals spel was van het allereerste begin tot het einde. Op alle mogelijke manieren. Maar laten we er niet over speculeren, want dan word ik weer beschuldigd van paranoia. Ik vermoed een hele hoop.’

Zoals beïnvloeding van de tegenstander met technische middelen.
‘Ja, bijvoorbeeld zoals die keer dat Karpov zich zat te misdragen in zijn draaistoel. Hij zat op en neer te wippen en probeerde mij uit mijn concentratie te halen. Op een gegeven moment zei ik: “Hé, jij daar, ongedierte, hou daarmee op.” Hierover ontstond een hele heisa en er volgde een juryvergadering. Tijdens die vergadering werden twee documenten besproken. Er was een verklaring van Karpov en er was een tweede verklaring van de Sovjets waarin stond dat ze mijn woorden hadden opgenomen op band. Heeft u daar al eens van gehoord? Ze hadden mijn woorden opgenomen. Hoe was dat mogelijk? Ze zaten op de eerste rij en met hypergevoelige apparatuur maakten ze opnamen. Ook hielden ze mijn lichamelijke gesteldheid bij. Nou ja, mijn pols. Vijf uur lang volgden ze welke polsslag ik bij iedere zet had. Hun bewering dat ze mijn woorden opgenomen hadden, is een feit, maar ik vermoed nog veel meer. Iedere zet werd doorgebeld naar hun datsja (hij spreekt het woord met verachting uit), hun villa, die onder politiebescherming stond. Iedere zet werd onmiddellijk doorgebeld. Waarom? Met welk doel? Op een gegeven moment viel me iets op aan het kapsel van Karpov. Zijn haar was erg lang en ik geloof dat dat opzettelijk was. Ik geloof dat hij een oortelefoon droeg. Hij had vier trainers bij zich. Twee van hen zaten altijd in de zaal, terwijl de andere twee in de villa waren. Een paar keer speelde ik een nieuw idee en telkens antwoordde Karpov volgens de laatste suggestie in de Encyclopedie van de schaakopeningen, ook al klopte die niet. Wat moet ik daaraan toevoegen? Mijn theorie is dat Karpov aanbevelingen kreeg vanuit de villa en dat hij dat contact kon aanzetten of uitzetten.’

Een van de opmerkelijkste passages in het rapport aan het Centraal Comité over de voorbereiding van Karpov gaat over een westerse schaker. Die niet bij naam genoemde schaker had u geholpen bij uw match in 1978 in Baguio en was nu, in 1981, naar de Sovjetunie gekomen om zeer nuttige informatie te verschaffen over uw voorbereiding toen.
‘Een westerse speler. Er stond niet bij dat hij in Baguio was geweest. Een westerse speler kwam naar de Sovjetunie. Op de een of andere manier concludeerde u dat het iemand was die in Baguio was geweest?’

Ik zou denken dat het Raymond Keene was, de leider van uw delegatie in Baguio.
‘Ja, maar we bevinden ons in een westerse samenleving en worden niet geacht zulke dingen te zeggen. Dat zou laster zijn. Wel kunnen we natuurlijk, afgaand op dit document, zeggen dat er een westerse schaker op bezoek is geweest.’

Vond u het choquerend om deze informatie tegen te komen?
‘Nee, ik wist dit. Ik wist dat Keene daar geweest was. Iemand had me dat al verteld, maar ik weet niet meer wie. Kasparov stond een tijdlang op goede voet met Keene en probeerde mij toen over te halen om mijn banden met Keene aan te halen. Wat kon ik tegen hem zeggen? Kasparov heeft geen kijk op mensen. Maar goed, nu bestaat er in ieder geval een gezaghebbend bewijs dat ik gelijk had.’

Weer een geval van paranoia dat ontzenuwd wordt.
‘Juist ja, daar ben ik het mee eens.’

Kreeg u niet sterk de behoefte om contact op te nemen met Keene en hem hierop aan te spreken?
‘Wat zou ik tegen hem moeten zeggen. Schurk? Jij, ongedierte? Of wat? Groot ongedierte? Na de match in Baguio heb ik al mijn banden met hem verbroken om
andere redenen.’

We spraken over het beeld dat u voor uzelf gevormd heeft van wat er in Merano is gebeurd. Hebt u eigenlijk ook voor uzelf een afgerond beeld waarom u zich in
1976 niet in Nederland hebt gevestigd? U meldde zich tenslotte in Amsterdam bij de Vreemdelingenpolitie.
‘Kijk, ik vroeg politiek asiel aan, maar ik kreeg alleen maar een verblijfsvergunning. Er werd een discussie over gevoerd in de pers. Op dat moment waren er twee aanvragen voor politiek asiel, een van een Koerd en een van mij.’ Schamper: ‘Voor het gemak bekeken ze onze gevallen samen. Ik denk dat ik weet wat er gebeurde, maar ik weet niet of ik het recht heb het te vertellen. Omdat ik dan over de rol van het Fidé-hoofdkwartier moet beginnen te vertellen. Ik wil niets slechts zeggen over dr. Euwe, maar zijn secretaris, mevrouw Ineke Bakker, was iemand met communistische sympathieën en zij heeft haar best gedaan dat ik geen politiek asiel kreeg in Nederland.’

Waarom zou u het niet vertellen? Het moet een pijnlijke ervaring zijn geweest.
‘Nee, het is niet pijnlijk, maar het zou pijnlijk kunnen zijn voor haar. Maar goed, het zat zo. In die tijd had de Sovjetunie de beroemde dissident Amalrik het land uitgegooid. De schrijver van het toen, en naar ik hoop altijd beroemde boek Haalt de Sovjetunie 1984? Hij bevond zich in Amsterdam en meteen nadat ik was uitgeweken maakte ik kennis met hem. Diezelfde dag nog besprak ik mijn geval met hem en samen schreven we, woord voor woord, mijn aanvraag voor de Vreemdelingenpolitie. Een zeer nadrukkelijk verzoek om politiek asiel. Mijn eerste fout was dat ik deze verklaring liet zien aan mevrouw Ineke Bakker. Ze las hem en zei: “Ik raad u niet aan het zo sterk te stellen. De politie zou het verkeerd kunnen begrijpen. Ik raad u aan het in mildere bewoordingen te herschrijven.”
Omdat ik geen echte dissident was toen ik uitweek, had ik te weinig politiek benul op dat moment. Ik gehoorzaamde en veranderde mijn verklaring. Maar eigenlijk was zelfs die verklaring nog goed genoeg geweest om politiek asiel te krijgen. Later begon de  politie informatie over mij in te winnen. Gedurende tien dagen was ik ondergebracht bij een politieman thuis, waar ze me ook ondervroegen. Maar daarnaast wilden ze nog aanvullende informatie. Ik geloof dat die informatie werd verschaft door het Fidé-hoofdkwartier, met andere woorden, Ineke Bakker. Als gevolg van die informatie kreeg ik geen politiek asiel, omdat mijn zaak als niet-politiek werd beschouwd.’

Lichtelijk geagiteerd: ‘Als je deze documenten waar we nu over praten ziet, besef je wat een totale onzin dat was. Iedereen die de Sovjetunie verliet was een misdadiger, of hij nu iets verried of niet. Op dat moment werd ik geconfronteerd met de Sovjetmachine. Je kunt erover van mening verschillen of je dat de schaakmachine of de staatsmachine moet noemen. Ik zou geneigd zijn het de staatsmachine te noemen die mij probeerde te breken.’

Zag u het als een belediging van Nederlandse zijde…
‘Nee, op dat moment kon ik niet begrijpen wat er gebeurde. Zelfs de politieagent in wiens huis ik verbleef, hintte dat ik beter niet te vaak contact moest opnemen met mevrouw Bakker. Ik kan nog een ander verhaal vertellen. Mevrouw Bakker had geregeld dat ik de allereerste nacht kon doorbrengen in een huis in Amsterdam waar voornamelijk buitenlanders verbleven. De volgende dag ontmoetten we elkaar en zei zij tegen mij: “U gaat naar familie van me. Zij wonen in een dorp waar niemand iets weet
van politiek of asielaanvragen. Niemand zal op u letten”, enzovoort. Ik bleef daar één nacht. Meteen de volgende ochtend was er al telefoon voor me. Hoe was dat mogelijk? Ze liet me onderduiken en er was telefoon? Ik vroeg met wie ik sprak en hoorde een stem die zei: “U herkent me vast wel, u spreekt met Withuis.” Ik vroeg wat de bedoeling was en hij zei: “Er begint een toernooi in Arnhem en eigenlijk is het maar het beste voor u om daar mee te doen. Maakt u zich geen zorgen.” Nou ja, het maakt ook niet uit wat hij allemaal zei. Belangrijker is hoe hij kon weten dat ik daar te bereiken was. Tja, heel eenvoudig. Omdat zij het hem verteld had. Waarom? Omdat ze allebei communistische sympathieën hadden. Mevrouw Bakker was pro-communistisch en meneer Withuis werkte gedurende vele jaren bij De Waarheid, de zusterkrant van de Pravda. Tja, de partij. Parteigenoßen, er is geen ander woord. Ze moeten het elkaar vertellen. Ze moeten de waarheid vertellen.’

Mevrouw Bakker, gevraagd om een reactie op Kortsjnois woorden, zegt dat het ’totale onzin’ is dat zij pro-communistische sympathieën zou hebben gehad. ‘De
Vreemdelingenpolitie is niet bij mij geweest,’ zegt ze, ‘en ik ook niet bij de Vreemdelingenpolitie.’ Haar commentaar: ‘Het leeft natuurlijk meer bij hem. Er kwamen
in die tijd wel meer vervelende dingen op me af tijdens het werk op het Fidé-kantoor. En dit was er een van.’

Kortsjnoi verliest er zijn humeur niet door en schiet in zijn gerekte grinniklach, die klinkt als een klein espresso-apparaat. Spelend met een suikerzakje, een substituut voor de sigaretten die hij al twee maanden heeft afgezworen in zijn zoveelste poging om gezonder te leven, bedenkt hij dat hij politiek gezien eigenlijk al minder naïef had mogen zijn tijdens zijn pogingen zich hier te vestigen. ‘Ik had al eens iets vreemds meegemaakt in Spanje. In Palma de Mallorca ontmoette ik een vrouw die communiste was. Het was in de tijd van Franco en dus was zij een ondergrondse communiste. Om die reden ontmoetten we elkaar en was zij vriendelijk tegen mij. We praatten en ik vertelde haar dat ik Engels aan het leren was omdat ik van Engelse humor hield. Waarop zij mij vertelde dat ze graag Russisch wilde leren omdat ze graag wilde lezen wat Lenin geschreven had. Later begon ze me enthousiast van alles en nog wat over de Sovjetunie te vragen. En ik vertelde over de Sovjetunie. Over de reus op lemen voeten, over alle problemen die ik had ondervonden om naar Spanje te komen. Dat ze geen idee had hoe moeilijk het was voor mij om toestemming te krijgen om naar Spanje te gaan. Dat vertelde ik haar. Een vrouw die erg aardig was voor me. Die, eh, bereid was me te kussen zoals een vrouw een man kust. Maar daarnaast was er natuurlijk ook nog eens de partijdiscipline. Natuurlijk! En ze zei dat ze niet begreep dat ik naar het buitenland werd gestuurd als ik toch alleen maar slechte dingen over mijn land vertelde. Kortom, ik had al enige ervaring en misschien was ik wel meer op mijn hoede geweest als ik geweten had van de communistische sympathieën van mevrouw Bakker.’

Ziet u zichzelf als een totaal ander iemand dan de persoon die in deze documenten wordt beschreven?
‘Dat is aan anderen om te zeggen.’

Goed. Ik begon u pas in 1986 van dichtbij mee te maken, een tijd dat uw conflict met Karpov zijn scherpe kantjes aan het verliezen was. U begon weer samen partijen te analyseren en toen u een keer te laat kwam voor een partij, bood u uw excuses aan. Als een beschaafd inwoner van het Westen, zoals u het uitdrukte. Dat leek allemaal in niets op de verbitterde strijd die rond de twee WK-matches tegen Karpov woedde.
‘Ik heb het liefst een goede verstandhouding met iedereen,’ zegt hij met pretogen. ‘Dat is niet echt een Sovjettrekje.’ Praat langzaam verder: ‘Ook kan ik niet geloven dat iemand zijn leven lang kwaadaardig kan zijn. Daarom probeerde ik weer een normale verstandhouding met Karpov te krijgen. Het enige probleem met Karpov is, dat ik de laatste tijd heb moeten merken dat hij geen enkele reden ziet om ook maar enige schuld tegenover mij te bekennen. Dat hij werd gesteund door de staat, dat was een normaal gegeven. Dat hij mij en Kasparov liet bespioneren – tja, daartoe had hij de mogelijkheden en ik en Kasparov niet. Hij kon nu eenmaal gebruik maken van de diensten van de KGB. Dat vind ik zorgwekkend, dat iemand… Ik probeer wel vriendelijk tegen hem te zijn, maar andersom voelt hij die behoefte niet.’

Hoe lang duurt het om jezelf van een Sovjetburger om te scholen tot een inwoner van een westers land? Iemand vertelde eens hoe u, vlak nadat u uit de Sovjetunie was vertrokken, een nieuw pak ging kopen. Uit een zeer ruim aanbod koos u het pak dat het meeste leek op het pak dat u al had. Tegenwoordig valt u tussen de schakers op door uw uiterst verzorgde kleding.
‘Natuurlijk is het voor een jonger iemand gemakkelijker om zich aan te passen aan een nieuw leven. Daarom was het voor mij moeilijker om te wennen aan een nieuw leven dan bijvoorbeeld voor Genna Sosonko. Aan de andere kant had ik al veel gereisd. Ik had me al een beeld van het Westen gevormd vanaf mijn vierentwintigste, terwijl Sosonko zo ongeveer voor de eerste keer zijn vaderland verliet toen hij voorgoed vertrok. Dat is de belangrijkste overeenkomst tussen ons. Dat we voor eens en voor altijd weggingen. We zijn niet met een been op nieuwe grond gaan staan terwijl ons andere been nog daar was.’

Zijn uw mooie pakken onderdeel van uw aanpassing aan het Westen of had u die voorliefde onbewust al eerder?
‘In 1971 opende ik een bankrekening in Amsterdam, die beheerd werd door een vriend van me. Tijdens de Olympiade van Skopje in 1972 had ik toevallig Nederlands geld bij me en ik vroeg aan Donner of hij die duizend gulden voor me wilde meenemen naar Nederland. In 1976 herinnerde hij me aan dat verzoek en zei: “Toen je me dat geld gaf, speelde je al met de gedachte om uit te wijken.” Het was zeker niet iets wat ik zo bewust had gepland. Maar wie weet, misschien hebben jullie allebei wel gelijk en speelde het al steeds door mijn hoofd en moest die gedachte alleen rijpen tot ik klaar was voor de uiteindelijke daad.’

Voelt u zich tegenwoordig Zwitser?
‘Tot op bepaalde hoogte, ja. Wat ik niet kan aanvaarden, is hun neutraliteit. Ik ben opgevoed in een omgeving waar niet over neutraliteit gesproken werd. En ik beschouw neutraliteit als een soort ziekte. Het is abnormaal.’

Zoals Oscar Wilde zei: ‘Iemand die beide kanten van een zaak ziet, ziet helemaal niets.’
Hij begint te lachen en zegt: ‘Op die manier, ja.’

In 1986 vroeg ik u of u ondanks al uw conflicten een zwak had gehouden voor Russische literatuur of muziek. U zei daarop, dat dat niet zo gemakkelijk was als je op voet van oorlog leefde met moedertje Rusland. Is er nog verandering gekomen in die gevoelens?
Kortsjnoi denkt ongeveer een minuut na en antwoordt dan: ‘Dat staat toch nog steeds tamelijk ver van me af. Ze maken nu slechte tijden door. Ik heb daar geen schuld aan, maar misschien beleef ik er wel plezier aan dat ze het slecht hebben. Het lijkt wel alsof ze nu gestraft worden. Misschien krijgen ze nu zoveel ellende over zich heen vanwege alles wat ze mij aangedaan hebben. Of deels dan. Ze hebben de rest van de wereld natuurlijk ook het een en ander aangedaan. Maar mij ook. Daar worden ze nu voor gestraft.’

Het is niet het lot dat u ze toewenst, maar ze moeten ook niet klagen.
‘Precies.’