1. Hij dankte alles aan zijn talent
Wie zoiets zegt, kent de geschiedenis van Gerrie Splinter niet. Omstreeks zijn vijftiende maakte Gerrie Splinter in de junioren van Ajax samen met magere Johan de dienst uit. Gerrie en Johan maakten zo ongeveer alle goals in hun team. Ze speelden wedstrijdjes in de wedstrijden: wie maakt deze middag de meeste doelpunten? In het clubblad werden de heren er streng op gewezen dat voetbal een teamsport is en dat ze de bal ook eens aan de andere spelers moesten gunnen. Daarna liet Gerrie zich op het Leidseplein verleiden door wat tienerjongens nog meer bezighoudt dan tegen een balletje trappen. En als Gerrie op zijn donder kreeg van de trainer, raakte hij geen bal meer. Johan ging veel minder uit en in plaats daarvan bracht hij talloos veel uren door op de club, waar zijn moeder de kleedkamers schoonmaakte. Eindeloos oefende hij op zijn zwakke linkerbeen tegen een blinde muur. Kritiek van de trainer maakte hem sterker, niet zwakker. Gerrie kreeg geen contract, Jopie wel.
Grappig detail: vlak voor het WK 1974 oefende het Nederlands elftal, met Johan als spits, tegen het Nederlands Amateurelftal, met Gerrie in de spits. Gerrie dacht: was ik nu maar niet gaan stappen in de Can-Can.
Cruijff dankte juist bijzonder veel aan zijn doorzettingsvermogen. Hij was zo mager en licht dat de jeugdtrainers hem mee naar huis namen voor een extra maaltijd. Er was iets mis met zijn voeten en hij had last van nervositeit. Je zou bijna zeggen dat zijn lichamelijke en geestelijke uitrusting hem ongeschikt maakte voor topsport. Jopie had eerst zichzelf te overwinnen voor hij aan zijn tegenstanders toekwam. Wat hij allemaal opzij heeft moeten zetten voor zijn carrière grenst aan het ongelooflijke. Cruijff kon zich minder veroorloven dan anderen. Zelfs gedisciplineerd was hij niet van huis uit. Niemand van zijn generatie werd zo vaak gestraft bij Ajax als hij. Zelfs zijn trainer Rinus Michels, met wie hij samen (bijna) de wereld zou veroveren, had aanvankelijk veel met hem te stellen. Op tijd komen was lastig voor hem, al luisterde hij wel gretig naar wat zijn trainers vertelden over tactiek.
Luisteren, je uiterste best doen, er alles voor over hebben: de opmars van Johan Cruijff in de jaren zestig is voer voor pedagogen. Ondanks zijn vermaarde opstandigheid en eigenwijsheid, die altijd meer aandacht hebben gekregen, was de basis van zijn succes juist zijn vermogen om met pijn en tegenslagen om te gaan.
2. Cruijff was een linkse rebel
Rebels was hij zeker. Aangevuurd door zijn schoonvader nam hij het eind jaren zestig op tegen bestuurders die voetballers zoals hij niet serieus namen. Brutaal manifesteerde Cruijff zich als een belangenbehartiger van zijn medespelers aangaande salaris, verzekeringen en sponsorgelden. Daarmee werd hij het mikpunt van hoon – hij was een praatjesmaker die altijd wat te zeiken had – en dat accepteerde hij met in zijn achterhoofd de wetenschap dat hij gelijk had. Dat had hij ook. Deze maling aan de boven hem gestelden, die hij altijd al had, viel samen met de rebelse beat- en rockmuziek van de jaren zestig. En begin jaren zeventig werd hij helemaal een popster met zijn lange haar, kralenketting en armbanden. Maar links was hij bepaald niet. Linkse studenten vereenzelvigden zich met hem, hij deed dat niet met de studenten. Cruijff had weinig op met demonstreren en lang uitslapen.
De rebelsheid van Cruijff was eerder rechts, of liever nog: liberaal. Loon naar werken. Hij wilde meer betaald krijgen dan de anderen omdat hij belangrijker was. Schoonvader en zakenman Cor Coster maakte hem bewust van zijn economische waarde, die in de betrekkelijk korte tijd van een voetballoopbaan moest worden verzilverd. Meer en meer besefte Cruijff dat de mensen voor hem kwamen, dat zijn team dreef op zijn eeuwige gepraat en gewijs in het veld, dat Ajax dankzij hem vaker won dan zonder hem. Dus of hij even mocht vangen. En die uitstraling van rock-’n-roll, van een hippie, die kwam niet voort uit de wens een icoon van ‘de nieuwe generatie’ te zijn: het was doodeenvoudig zijn modebewuste vrouw Danny die hem stylde. Danny, die zelf menig jongenshart sneller deed kloppen met haar verschijning als de Nederlandse Dusty Springfield, dreef een shoetiek in de toen hippe Kinkerstraat in Amsterdam-Oud-West. Ze wist wat going on was en zodra Johan haar hand mocht vasthouden, diende hij zijn malle kostuums met hoog water in te ruilen voor iets moderners.
Met zijn sieraden en zijn haast androgyne uiterlijk paste Cruijff perfect bij de glamrock van midden jaren zeventig. En hij draaide misschien wel eens een plaatje van David Bowie. Maar thuis bij onruststoker Cruijff klonk eerder het Jordaanse levenslied, overeenkomstig het DNA van zijn ouders. Cruijff was de typische individualist in het opkomende Ik-tijdperk, maar met een verlangen om de burgermaatschappij duidelijk te maken dat de tijden a changin’ waren had het niets van doen. Eerder met het opkomende materialisme.
3. Cruijff was een echte Ajacied
Natuurlijk woonde hij praktisch tegenover het stadion in de Watergraafsmeer en groeide Cruijff als het ware op in Stadion De Meer. En inderdaad werd hij telkens weer tot de club aangetrokken. Maar bijzonder vaak waren het anderen, zijn volgelingen, die aan hem trokken om zich met Ajax te komen bemoeien. Niet voor niets was zijn eerste vertrek uit Amsterdam, in 1973, omgegeven door conflicten. Cruijff voelde zich miskend door de clubdirectie – waar weinig voor nodig was – en – wat er veel dieper ingreep – door zijn medespelers. Die hadden namelijk niet hem, maar de oudere en sociaal vaardige Piet Keizer verkozen tot aanvoerder. Zoals dat gaat in Nederland werden veel andere Ajacieden het gedram van betweter Cruijff een beetje zat en schiepen ze er een zeker genoegen in hem op zijn plaats te zetten: iets minder ver boven het maaiveld.
Beledigd en gekrenkt vloog Cruijff naar Barcelona. In het Spanje van dictator Franco was Johan bij aankomst op het vliegveld reeds El Salvador. Dat sprak hem aan. Ook plaatsten zijn medespelers hem direct op een voetstuk – ook dat beviel Johan goed.
In Barcelona zei niemand dat hij eens moest ophouden met saiken, hij klom op tot de status van artiest, een kunstenaar op noppen.
In Barcelona zei niemand dat hij eens moest ophouden met saiken, hij klom op tot de status van artiest, een kunstenaar op noppen. Het klimaat was fijner en, niet onbelangrijk, de belastingen nog veel fijner. Naar Ajax kwam hij niet vaker dan nodig was. In 1981 was het niet zo zeer liefde die hem terug naar Amsterdam dreef, als wel geldnood. Hij had de Bulgaarse handelaar en charmeur Michel Basilevitch toestemming gegeven zijn gehele, tijdens veertien jaar profvoetbal bijeen gespaarde vermogen – naar schatting tien miljoen gulden – voor hem te investeren. Dankzij een vruchtbare combinatie van verkeerde beleggingen en oplichting was er van het kapitaal na enkele jaren niets meer over. Cruijff had Ajax nodig om dat kapitaal te helpen opbouwen, zo simpel was het. En Ajax profiteerde: de toeschouwers stroomden toe en de club beleefde een paar mooie jaren.
Maar zie: er was, zoals wel vaker bij Cruijff, heel weinig voor nodig om de eeuwige opstandeling boos en wrokkig te maken. Na de van hem bekende onduidelijke woordenwisselingen en beschuldigingen vertrok de ‘Ajacied’ in 1983 naar de erfvijanden in Rotterdam-Zuid. Om daar Feyenoord kampioen te maken. Omdat hij nu Feyenoord nodig had teneinde Ajax, dat hem had beledigd, een hak te zetten. Een echte Ajacied zou minder door rancune zijn voortgestuwd dan Cruijff. Hij zou meer hebben geaccepteerd uit clubliefde. Zoals de enige ware Mr. Ajax, Sjaak Swart, bijvoorbeeld.
4. Hij mocht van Danny niet naar Argentinië
Dit een ware klassieker. Het is ook leuk om te zeggen op verjaardagsfeestjes. De vrouw als sfeerverpester. Danny Cruijff de Yoko Ono van Oranje noemen. De waarheid is genuanceerder. Al tijdens het WK 1974 vertelde Johan aan Voetbal International dat hij nooit meer aan zo’n toernooi als dit zou meedoen. De onbetwiste leider vond het ‘onmenselijk’ om vijf weken van huis te zijn en al die tijd de druk van massale verwachtingen op zijn puntige schouders te voelen. Het viel de gezinsman allemaal zwaar. Naar de huidige normen klinkt dat absurd, maar zo was dat voor Cruijff tijdens de, achteraf beschouwd, belangrijkste sportweken van zijn leven. Hij miste zijn vrouw en Jordi. De begeleiding was amateuristisch, er waren meer spelers die halverwege het toernooi in West-Duitsland naar huis wilden.
Aan de andere kant is het waar dat Cruijff zijn weigering ooit nog naar een WK te gaan deed ná het zogenaamde zwembadincident. Dus dat lijkt toch een rol te hebben gespeeld. De nacht tevoren had hij een tijdje in het zwembad van Waldhotel Krautkrämer liggen spartelen met naakte Duitse meisjes. Daar waren niet alleen enkele teamgenoten bij geweest; ook een Duitse journalist spartelde undercover mee in het water en die wilde dat openbaar maken. Dat zou dus een hoop trammelant geven aangezien Danny nooit het typische voetbalvrouwtje heeft willen zijn. Wat haar in 1974 goed is gelukt. Danny riep haar man vanuit Barcelona dermate vaak ter verantwoording aan de telefoon dat hij op zondag 7 juli met donkere kringen onder zijn ogen het veld opliep. Over de rest hoeven we niet te hebben.
Kortom: Johan zei al vóór de telefonades van Danny dat hij niet naar het WK 1978 zou gaan. Tegelijk zal hij goed hebben gesnapt dat Danny hem op zijn Jordaans, dus zonder omwegen, aan zijn belofte zou houden.
5. Cruijff was een bemoeial
Eigenlijk kan moeilijk worden ontkend dat hij zijn door cartoonisten zo dankbaar opgeblazen neus graag ergens in stak. Cruijff noemde zichzelf wel eens een bemoeial, dus helemaal onwaar is het niet. Maar wat vooral opvalt, is de gretigheid waarmee zijn adepten hem er altijd weer bij betrokken. Vooral sinds zijn afscheid als trainer in 1996 werd hij zowel in Barcelona als in Amsterdam eindeloos vaak gepolst en moest hij ‘het’ zeggen, omdat hij ‘het’ wist. Nu vond Cruijff zeker dat hij het wist, maar het patroon was eerder dat anderen hem benaderden dan dat hij zich uit eigener beweging aanbood om eens even schoon schip te komen maken. Het was meestal zo dat Johan, als hem om een mening werd gevraagd, hij die gaf óók als hij beter zijn mond kon houden. Een Cruijff zonder mening, dat kon ook naar zijn eigen idee natuurlijk niet. En als zijn mening aan alle kanten rammelde, dan klonk het op zijn Cruijffs dat als hij wilde dat de ander het begreep, hij het wel beter had uitgelegd. Vervolgens kwam de al dan niet helder verwoorde mening in de pers en had hij zich er mee ‘bemoeid’.
Dieptepunt was natuurlijk de zogeheten Fluwelen Revolutie. Opnieuw waren er Cruijffianen die het niet zonder hem konden: alleen met de invloed van de immer wantrouwige Johan kon Ajax weer internationale succes oogsten. En Cruijff liet zich weer overhalen om de club op ‘zijn’ manier te laten functioneren: met meer aandacht voor de jeugd en meer nadruk op individuele begeleiding van jonge spelers teneinde hen een betere balbehandeling en beter spelinzicht bij te brengen. Cruijff was weer eens de bemoeial en het gevolg was een niet te volgen soap van achterdocht en verdachtmakingen.
Daarnaast is het ongetwijfeld zo dat de aandoenlijke, grappige, irritante, inspirerende, gewone maar ook zo ongewone straatjongen uit Betondorp er zelf bij was als hij zich weer liet overhalen om mee te knokken. Bij dat ordinaire gooi- en smijtwerk zijn heel wat mensen onnodig beschadigd. Met andere woorden: als hij nu de spelmaker is in het hiernamaals, zoals de Engelse kranten zo mooi schreven na zijn dood, dan zal hij vooral daarvan spijt hebben: dat hij zich voor diverse karretjes heeft laten spannen in plaats van gezellig met Danny tapas te gaan eten. Troost: iedereen zal al dat gedoe in de bestuurskamers snel weer zijn vergeten. De vele in zijn naam aangelegde trapveldjes zullen stukken langer meegaan. Gelukkig maar.