Het is zomer 2008 wanneer groepscommandant Dennis van der Kraats met zijn eenheid de weg van Kandahar naar Tarin Kowt aflegt. De mannen hebben de taak de net aangekomen Franse troepen te begeleiden. De groep is onrustig: in de vallei waar ze doorheen moeten, zijn ze een paar weken geleden nog in een hinderlaag gereden en hebben ze vijfeneenhalf uur lang voor hun leven moeten vechten. Van der Kraats wil er zo snel mogelijk doorheen. ‘Ik was geïrriteerd. Het duurde allemaal langer dan we van tevoren hadden bedacht. En ik maakte me zorgen.’

De open vallei biedt weinig ruimte voor dekking. Over de radio komt bericht van het laatste voertuig in de colonne. Een Afghaan aan de kant van de weg maakt een snijdende beweging langs zijn keel als hij de troepen voorbij ziet trekken. ‘Toen kreeg ik het te kwaad. Ik ben samen met de tolk de wagen uitgesprongen en met mijn getrokken glock op de man afgestapt. “Alles vertalen, geen politiek gelul,” riep ik naar de tolk. En toen ging ik...