Had hij hem al niet? Nee dus. De Peruaan Mario Vargas Llosa (1936) was zo lang gedoodverfd Nobelprijskandidaat dat hij overjarig werd. Achter die verlate, inmiddels als verplicht nummer aandoende toekenning door de linksige Zweedse Academie zit de evolutie van zijn politieke standpunten: van marxist werd hij zowaar neoliberaal. In zijn boeken keert hij zich tegen radicaal ideologisch denken, maatschappelijk weerspiegeld in funeste machtsstructuren. Typerend: in Dagboek Irak heeft hij beschoft oog voor Othello in smeulend Bagdad. Rédelijke humanist, die Llosa. Je kunt ‘m lezen – of niet. Minder lauw – integendeel – word je van zijn semi-autobiografische debuutroman De stad en de honden (1962). Daarin verkent hij het fascisme van binnenuit: een militaire cadettenschool. Nooit is zo’n gewelddadige broeihaard onheilspellender beschreven.