Twee keer in mijn leven heb ik de rijksrecherche over de vloer gehad. Het was geen leuke ervaring. De eerste keer ging het om een Koerdische kennis van me die dood in een sloot was aangetroffen. Slachtoffer van het Turkse generaalsregime, dacht ik. De rijksrecherche stond daar heel anders tegenover: het kon een crime passionel zijn of een afrekening binnen het crimineel milieu. Hoe goed kende ik de overledene eigelijk? Binnen vijf minuten voelde ik me niet als onafhankelijke getuige maar als verdachte.

De andere keer ging het om het uitlekken van geheime notulen van de ministerraad over de jeugdwerkloosheid die begin jaren tachtig een onbeheersbare vorm had aangenomen. Uiteraard heb ik mijn bron nimmer verraden. Dat deed het nietje. Alle departementen hadden de notulen ontvangen maar voor alle zekerheid was per ministerie een andersoortig nietje gebruikt. Zo liep mijn bron tegen de lamp.

Ik heb dan ook behoorlijk veel medelijden met potentiële verdachten als Maxime V., Wouter...