Het was november 1998, het toch al vredige Oslo lag er op zijn Anton Pieck-best bij, de weg die naar boven slingerde was besneeuwd, en het gebouw waar wij verbleven was uitgevoerd volgens de beste Scandinavische tradities: veel hout en glas en openheid.

Wij, de Europese Rushdie Defence Committees, hadden besloten ons daar en toen op te heffen, negen jaar na de fatwa die Salman Rushdie trof. Ook Rushdie was er, niet in een kist, niet in zak en as, maar gewoon in pak. Onbenullig detail: ik zag dat de man zich gedurende zijn vervolgingsjaren beter was gaan kleden, de uitdrukkelijk linksige stijl van ‘heb gewoon wat bij elkaar gegrist’ was voorbij. Er begon echt iets van glamour om hem heen te hangen. Hij had het zelf negen jaar geleden ongetwijfeld nog voor rechts versleten.

Rushdie sprak, hij bedankte uitvoerig, en pleitte dus toen voor de opheffing van al die comités. Er was niemand die zei: ‘Maar wij gaan door’, want als je naamgever er de brui aan wil geven, moet je...