Ze borstelt haar lange donkere haar. Ze houdt haar hoofd scheef, de borstel strijkt van boven naar beneden, tot haar hand die de uiteinden bundelt loslaat, de borstel laat ontsnappen en de beweging van beide handen zich herhaalt.

In de besloten ruimte van de binnentuinen hoort ze slechts af en toe een stem, muziek, geluiden uit een keuken. Iemand die dezelfde zin een paar keer zingt. Achterin de tuin, bij de brandnetels en de verwilderde bramen, staat een hoge boom die de woningen aan de andere kant van het blok aan het oog onttrekt. Ze is die boom dankbaar. Dankbaar dat hij nu weer bladeren heeft en ze de huizen achter de boom niet kan zien. Dankbaar dat niemand haar kan zien.

Ze zit onder het balkon van één-hoog, op het koude metalen deksel van de vuilnisemmer. Er zijn geen meubels in de tuin. Het bankje dat er stond, heeft hij meteen toen ze hier kwamen wonen weggehaald. Het is verrot, zei hij. Maar dat was niet zo. Ze haalt het niet in haar hoofd een van de stoelen die bij de...