Een krantenbericht over seksueel misbruik in de jeugdzorg herinnerde me aan de tijd dat ik kortstondig in een ‘stuurgroep’ zat van een Amsterdams project voor begeleide kamerbewoning. Dat was in de tweede helft van de tolerante jaren zeventig, toen het ‘moet kunnen’ de weinig daadkrachtige bestuurders op de lippen bestorven lag. Hoe naïef waren wij? Ik herinner me de blozende jongerenwerker die in de vergadering opbiechtte dat hij ‘iets stoms’ had gedaan: hij was met Petertje naar bed geweest en die was minderjarig. De openhartige bekentenis verbaasde me, maar uit de lacherige reacties van andere leden van de stuurgroep begreep ik dat niemand van plan was om over dit voorval bekrompen te doen. ‘Als die jongen er zelf ook van genoten heeft, is er niets aan de hand,’ oordeelde onze voorzitter – en hij ging haastig over naar het volgende agendapunt.

Nu, zo’n vijfendertig jaar later, lees ik dat een commissie in opdracht van de regering de ontuchtige contacten tussen volwassenen en...