‘Wijffels.’

‘Hoekstra hier. Tijd niet gezien.’

‘Jawel, twee weken geleden bij die toespraak in Utrecht.’

‘Je begrijpt waarom ik je bel?’

‘Of we weer eens gaan tennissen? Nee, dat doe ik helaas niet meer.’

‘Ik wil je spreken. Vandaag nog. Je snapt waarover. Jij hebt geen beschermde telefoon natuurlijk. Een uur of twee onder vier ogen. Heb je het druk vanmiddag of anders later vanavond?’

‘Voor jou heb ik altijd tijd. Waar?’

‘Niet hier in Den Haag. Luister. Jij kent vast een rustig hotel bij jou in de buurt waar je een kamer kunt huren met twee prettige stoelen en een fles port. Ik stap nu in de auto. Jij belt mijn chauffeur – ik geef je zijn nummer – en je zegt hem waar hij heen moet rijden. Bel me niet op, want die draadloze telefoons zijn zo lek als een…’

‘Weet Jan Peter van ons gesprek?’

‘Hij weet niet dat ik nú al naar je toe kom. Hij is kwaad. Het is niet duidelijk wat hij wil. Wel is het duidelijk wat hij niet wil. We zijn dicht bij...