Hij was de eerste man van wie ik begreep dat dat nou een homofiel was. Th. kwam vaak bij ons thuis, of beter gezegd: bij mijn moeder, met wie hij dan vederlichte gesprekjes voerde over de wondere kunst van het bloemschikken.

Th. werkte bij de plaatselijke bloemist, hij was anders dan de andere mannen en had ook nog eens ‘groene vingers’; die kwamen mooi van pas, want moeder had altijd wel een antieke pul of schaal die opgemaakt moest worden, en zij overlegden dan over bloemsoort en kleurstelling – vooral bij die antieke pul luisterde dat heel nauw. Het woord ‘homo’ viel niet, maar ik merkte als elfjarige een aantal zaken op: moeder was een flirt bij andere mannen, wat ergerlijk genoeg was, want zij had mij toch al, en o ja, vader.

Maar met Th. was zij vriendinnen. Ze giechelden veel en roddelden over de wansmaak van andere mevrouwen, die, ik noem eens wat, tin combineerden met anjers of iets anders verschrikkelijks. Th. had ‘smaak’, vond moeder, en dat was kennelijk een...