VN 80
Toots Thielemans: ‘Het enige dat voor mij telt, is of ik er kippenvel van krijg’
Author

VN-redacteur Rudie Kagie trok met Toos Thielemans op en zag hij hoe de mondharmonica-legende stug voort bleef gaan. ‘Als ik vandaag precies zo zou spelen als gisteren, dan kon ik beter stoppen. Ge moet dat vergelijken met een schilder die steeds een ander kleurtje aan zijn werk toevoegt.’

Auteur
Rudie Kagie

15-18 minuten leestijd

Waar is Toots?’ vraagt het meisje van de Tros. ‘Toots slaapt,’ zegt de dikke man, die zich opwerpt als de ‘privésecretaris’ van de harmonicaspeler. Benen in de spreidstand, armen over elkaar: geen peloton zal het middagdutje achter de kleedkamerdeur verstoren.

‘Wij dachten dat het leuk zou zijn als Toots bij de aftiteling tussen het orkest gaat zitten en de herkenningsmelodie meehumt,’ zegt de regieassistente.
‘Gewoon zitten, zonder hummen, mag dat ook?’ wil de man, manager Dirk Godts, weten.
‘Nee,’ antwoordt de hippe medewerkster en rommelt in haar papieren. ‘We willen graag dat hij húmt.’
‘Ik zal het meneer Thielemans voorleggen,’ belooft Godts, ‘maar ik weet niet of hij het doet.’

Even later jankt het mondorgeltje weemoedig de herkenningsmelodie van Turks Fruit, waarvan de noten neerdalen op het donzen tapijt van viool- en koperklanken waar het Metropole Orkest patent op heeft. Het arrangement is een bedenksel van pianist Cor Bakker, beroemd dankzij Paul de Leeuw (van de Vara) en nu in opkomst met een eigen televisieshow (bij de Tros). Bakker hobbelt ritmisch op zijn krukje achter het klavier en stampt geestdriftig met de rechtervoet. ‘Apetrots’ is het nieuwe talent op de muzikale samenwerking met de grijze veteraan, die hij als jongetje al hevig bewonderde.

De camerarepetitie verloopt op rolletjes, al voelt Thielemans er niets voor om tussen zijn in stemmig zwart gestoken collega’s van het orkest te gaan zitten meehummen als de aftiteling in beeld komt. Hij blijft naast de piano staan.

Daarna wordt de man met de harmonica met een handdoek om de nek afgevoerd naar de kleedkamer, heftig zwetend, hijgend als een bokser na de wedstrijd. Opnieuw moet hij even rusten. De échte show moet dan nog beginnen. Er rest drie uur, voordat de zaal volstroomt met publiek.

Dirk Godts kijkt bedenkelijk. Na een uitputtende tournee en twee dagen ziekenhuis vanwege een staaroperatie is Thielemans nagenoeg aan het einde van zijn krachten. Zijn agenda puilt uit van de internationale verplichtingen: zondag is het Italië, dinsdag en woensdag wacht er studiowerk in Parijs. ‘Hoe dat moet, weet ik ook niet,’ zucht de manager. ‘Hij kan nauwelijks op zijn benen staan.’

Als de artiest anderhalf uur later met onvaste tred de kantine van de tv-studio binnenkomt, kloppen leden van het Metropole Orkest hem links en rechts op de schouder. Zijn goudbestikte vestje wordt alom prachtig gevonden en zeg op, Toots, waar heb je die exotische bretels vandaan?

Thielemans gaat aan een rumoerig tafeltje zitten, tikt op het glas van zijn horloge en wenkt de verslaggever. ‘Allez, een kwartierke dan,’ zegt hij, ‘ik ben vanmorgen al om zeven uur uit Brussel vertrokken. Ik maak nu een beetje rust. We kunnen dit snel afronden. Nee, een nieuwe afspraak gaat me nóg meer tijd kosten. We moeten het nú doen.’

Als ik vandaag precies zo zou spelen als gisteren, dan kon ik beter stoppen. Ge moet dat vergelijken met een schilder die steeds een ander kleurtje aan zijn werk toevoegt.

Hij vertelt hoe hard hij werkt, doorgaans met de allergrootste jazzmusici. Cor Bakker hoort nog niet in dat rijtje thuis:  ‘Hij speelt geen jazz, maar creatieve, commerciële muziek. Hij heeft een groot respect voor waar ik mee bezig ben.’ Daarom is hij hier, vooral vanwege Cor die hem ‘toevallig’ bewondert, hoewel de dokter liever had gezien dat hij op krachten kwam in zijn Brusselse buitenverblijf of in zijn résidence op Long Island of desnoods in zijn appartement in New York. Zijn manager weet het nog niet, maar de reizen volgende week naar Italië en Parijs gaan niet door. Veel te vermoeiend! En het is de vraag of de omvangrijke tournee er komt, die ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag voor april volgend jaar werd aangekondigd. ‘Ik ben bang dat ik eerst vijfenzeventig moet worden, voordat ik daar definitief ja op kan zeggen. Dat is het lastige van mijn beroep: je moet zes maanden van tevoren al besluiten of je de good jobs gaat aannemen.’

Rijk zou hij zichzelf niet willen noemen, maar armlastig is hij evenmin. De lust om dóór te gaan wint het van de behoefte om van een onbekommerde oude dag te genieten. ‘Ik zou kunnen stoppen, maar ik word nog steeds gevraagd en ik kan moeilijk nee zeggen. Muziek is een hobby waar ik geld mee verdien. Als muzikant evolueer ik nog steeds. Als ik vandaag precies zo zou spelen als gisteren, dan kon ik beter stoppen. Ge moet dat vergelijken met een schilder die steeds een ander kleurtje aan zijn werk toevoegt.’

En dan stopt ineens de zachte stem waarin een chronische astma doorpiept. Toots Thielemans drukt zijn gesprekspartner de hand en staat op. ‘Hier moet ik het bij laten,’ excuseert hij zich. Met gestrekte vingers trekt hij een denkbeeldig waas voor de ogen. ‘Het dwarrelt me,’ zegt hij en loopt richting bar, waar hij het wijnglas heft op nieuwe complimenten vanwege zijn goudbestikte vest.

‘Sorry,’ zegt manager Godts bedremmeld. ‘Ik zag dit al aankomen. Hij zit niet op zijn praatstoel vandaag.’

Maar als de schijnwerpers en Tros-camera’s even later zijn richting uitdraaien en hij zijn chromatische Hohner aan de lippen zet voor de vertolking van de Turks Fruit-tune ondergaat de uitgebluste showman een magische metamorfose. Hij drijft op de troostrijke wetenschap die hem steeds weer opbeurt als hij naar dat vermoeide gezicht in de spiegel kijkt: ‘Zodra ik op het podium sta, komt de adrenaline vanzelf.’

Wiskundeprofessor

Als kleuter werd hij al gekscherend de ‘Mozart van de Hoogstraat’ genoemd. Hij wist de stamgasten van de ouderlijke kroeg in de proletarische Marollenwijk van Brussel tot tranen toe te vertederen met deuntjes op een accordeon, die gemaakt was van een schoenendoos. Sindsdien zaten zijn gedachten hoofdzakelijk bij de muziek, zodat het na een geflopt jaar aan de universiteit en een langdurig ziekbed een wijs besluit leek om de gedroomde toekomst als ‘wiskundeprofessor’ in te ruilen voor een bestaan als speleman. Die waren altijd nodig en hij had het kunstje in de vingers. Omdat het geluid van de accordeon hem steeds minder kon bekoren, nam hij liever zijn toevlucht tot de mondharmonica. Op aandrang van vrienden, die hem inpeperden dat een échte muzikant zich op een écht instrument toelegt, schakelde hij over op gitaar. Na welgeteld drie lessen wist hij genoeg; de rest van zijn kennis zou hij wel bijspijkeren door intensief te luisteren naar 78- toerenplaten van swingmaster Django Reinhardt, die destijds zeer en vogue was.

Maar België had de meest ambitieuze gitarist van eigen bodem maar heel weinig werk te bieden. Er dienden zich weliswaar aanvullende schnabbels aan bij De Bonte Dinsdagavondtrein van de Hilversumse radio en er was een Zweedse revue, die hem permanent bij het meer komieke genre wilde inlijven, maar dat had niets te maken met de jazzrichting die hij uitwilde. Om in die hoek écht iets te bereiken, zou hij naar Amerika moeten, de muziek van zijn hart achterna. Hij vertrok in 1948, verwierf vier jaar later de Amerikaanse nationaliteit en sloeg zich manmoedig door een eerste decennium heen. De grote doorbraak kwam in 1958 met zijn eerste soloplaat Man Bites Harmonica. Op het mondorgel, dat hij er als ‘aardigheidje’ altijd bij was blijven doen, kon hij pas wérkelijk laten horen waartoe hij in staat was. Als gitarist kon hij bij Benny Goodman aan de slag en speelde hij zes jaar in de band van George Shearing. Niet gek voor een Belg in Amerika, maar het toverwoord ‘virtuoos’ bleek achteraf vooral van toepassing op zijn kwaliteiten als harmonicaspeler.

Hij zit natuurlijk met die astma, maar op het moment dat hij gaat improviseren, kan hij met zijn ademhaling alle kanten op. Als hij op het podium bezig is, dan denk je toch: daar kan menige jongeling iets van leren.

Onderwijzer Wim Kramer uit Zaandam, fan van het eerste uur, mag de muzikale groei van zijn idool graag aan de hand van zijn imposante platencollectie illustreren. Voor een concert van Thielemans zet Kramer al zijn andere verplichtingen direct opzij. Als het hem dan ook nog lukt samen met zijn held op de foto te komen, kan zo’n avond niet meer stuk. ‘De laatste jaren is Toots op zijn hoogtepunt,’ vindt Kramer. ‘Ik begrijp niet waar iemand van zijn leeftijd de energie vandaan haalt, maar hij reist de hele wereld af en speelt met de allergrootsten. Hij is natuurlijk heel lang gastsolist geweest bij Oscar Peterson en dergelijke, maar tegenwoordig is hij zélf de grote ster. Volgens mij kan hij niet meer zonder muziek; als hij niet meer speelt, krijgen we slechte berichten, denk ik. In de omgang is hij erg sympathiek; altijd vriendelijk en belangstellend. Soms kan hij ook ongelooflijk moe zijn, dan heb je het idee dat er weinig tot hem doordringt. Hij is niet zo’n grote prater, maar vooral een gevoelsmens die zijn emoties in muziek vertaalt. Hij zit natuurlijk met die astma, maar op het moment dat hij gaat improviseren, kan hij met zijn ademhaling alle kanten op. Als hij op het podium bezig is, dan denk je toch: daar kan menige jongeling iets van leren.’

Pretentieloze amusementsdeuntjes

Hij is volkomen uitgerust, twee weken nadat de vermoeidheid een prettig gesprek in de weg stond. Twee megaconcerten in de Limburghal, waar hij ‘maar twee nummerkes’ speelt in de show van de blinde Italiaanse zanger Andrea Bocelli, brengen in totaal zo’n tienduizend liefhebbers in de Vlaamse industriestad Genk op de been. ‘Op het einde van de avond werd iedereen uitgenodigd om op te staan en het Limburgs Volkslied mee te zingen,’ rapporteert Het Belang van Limburg. ‘Er werd uit volle borst gezongen, het orkest werd in decibels helemaal overtroefd.’ De naam van gastsolist Thielemans blijft in de beschouwing ongenoemd.

‘Ach, het is geen jazzjob en ik word er goed voor betaald,’ merkt de meester vanuit de fauteuil in zijn Genkse hotelsuite minzaam op. Het is zaterdagmiddag; hij hoopt die avond direct na het vervullen van zijn contractuele verplichting vol gas naar Brussel te rijden, want het liefst slaapt hij in zijn eigen bed. ‘Het werk waar ik het meeste geld mee verdien, geeft niet altijd het meeste plezier. Zo is het altijd geweest. De afgelopen week speelden we in De Zolder, een kleine jazzclub in Lokeren. Daar wilde ik een paar jonge musici uit België en Nederland bij hebben. We kregen er maar heel weinig voor betaald, maar dat wisten we van tevoren.’

Terugkijkend op een loopbaan van onderhand een halve eeuw, kan hij zich voorstellen dat critici hem verwijten dat hij af en toe wat morsig met zijn talent omsprong. De mensen die zijn sound herkennen van reclame voor Old Spice-aftershave of Firestone-autobanden willen soms vergeten dat hij op zijn achtentwintigste al in het kielzog van de legendarische all stars band van Charlie Parker de aardbol bereisde. Zijn gerimpelde hand strijkt vluchtig over het gezicht van de verslaggever, om voor te doen hoe Miles Davis hem in die dagen betastte, waarop Parker direct ingreep met de woorden: ‘Leave my boy alone.’ Dagelijks komt Sesamstraat met zijn harmonicasolo miljoenen huiskamers binnen. Hij werd beroemd met zijn vibrerende aandeel in de filmmuziek van Midnight Cowboy, maar oei, wat steekt het als het publiek hem smeekt om het hitgevoelige thema van Once Upon a Time In the West te vertolken. Want uitgerekend dat ene nummer werd door een anonieme musicus uit Italië op de plaat gezet, een compositie van Ennio Morricone, die drie langgerekte noten aanlengde met het aanzwellende geluid van dreigende basgitaren: ‘Simpeler kan het niet. Ik had een paar weken geleden Morricone aan de telefoon, die iets met me wil doen, maar ik denk niet dat we gaan samenwerken.’ Behalve de jazz, ‘mijn eerste grote liefde’, bewandelde hij talloze zijpaden, variërend van pretentieloze amusementsdeuntjes tot het plaatsen van enkele welgemikte accenten in popmuziek.

De oogst aan nieuwe cd’s die de afgelopen weken aan een duizelingwekkend oeuvre werd toegevoegd, demonstreert nog maar een fractie van de mogelijkheden van iemand die zich allround mag noemen. De jonge Belgische pianist Ivan Paduart schakelde de medewerking van de bejaarde meester in voor de twee meest lyrische stukken op zijn album. Toon Hermans deed evenmin vergeefs een beroep op hem, want, zegt Thielemans, ‘hij had iets geschreven over mij, een klein zinnetje dat ik zo fantastisch vond. Ik zag een man muziek worden, schreef hij. Dat gebeurde als hij me zag. Dat is móói, iemand die zoiets bedenkt, ga ik niets weigeren.’ Maar het grootste, internationale bereik zal ongetwijfeld zijn weggelegd voor het nieuwe album van Nathalie Cole. De songs werden opgenomen in Los Angeles, maar dankzij de moderne techniek kon Thielemans zijn partij via een digitale satellietverbinding inspelen in een studio in Hilversum.

Het enige dat voor mij telt, is of ik er kippenvel van krijg; het moet een combinatie zijn waar hart, gevoel en smaak op reageren.

‘Mensen die het oppervlakkig benaderen, zeggen dat ik te veel verschillende dingen doe, maar als ik iets met Toon Hermans doe, geef ik daar dezelfde muzikale uitdrukking aan als bij Nathalie Cole,’ zegt hij. ‘Mijn bron is de afro-Amerikaanse muziek, gecombineerd met mijn opvoeding in België, de Franse musette, mijn gevoel voor jazz en blues, een beetje Charlie Parker, een beetje Bill Evans – dat allemaal samen maakt dat geluidje van mijn mondharmonica.’

Het grootste compliment kwam van Quincy Jones, de Amerikaanse bandleider die Thielemans meenam op wereldtournee, voordat hij zich concentreerde op zijn werk als platenproducer en onder andere de grote man achter Michael Jackson werd. ‘Man, you’re not from Belgium, you are from Mississippi. Your mother must have slept with a brother,’ zei Jones. Dat was móói, zoals ook de toevoeging dat de harmonicaspeler voor hem een van de beste nog levende muzikanten is, zalf voor het ego was. ‘Zelf denk ik niet zo in die termen,’ zegt Thielemans. ‘Ik ken geen barometer waaraan je kunt aflezen wat goede of slechte muziek is. Het enige dat voor mij telt, is of ik er kippenvel van krijg; het moet een combinatie zijn waar hart, gevoel en smaak op reageren. Alles is zo subjectief. Many people like Toots, many people have no use for it. Verkoopcijfers zeggen niets over artistieke kwaliteit; er blijkt alleen uit dat veel mensen het een mooie plaat vinden. Natuurlijk willen de platenmaatschappijen centjes verdienen. Dat wil ik ook. Als de grote maatschappijen ergens veel geld in stoppen, willen ze dat er ook nog meer geld uitkomt. That’s why they go with the winners. Over het algemeen houden ze niet van experimenten. Het liefst nemen ze bekende standards en ze vragen beroemde musici om mee te doen. Dat is toch niet verkeerd? Het is een vicieuze cirkel, zo werkt dat overal. U komt mij interviewen, omdat u denkt dat u daardoor misschien drie tijdschriften méér kunt verkopen. Misschien vier.’ Hij proest een hoge, kirrende lach die het ergste voor zijn gezondheid doet vrezen.

Peper en zout

Zijn bereidwillige medewerking aan reclamespotjes en talloze opnamesessies waren een alternatief voor slopende tournees, waar hij wekenlang voor op pad was. ‘Als ik in een oude agenda blader, dan sta ik versteld van wat ik allemaal gedaan heb. Oh man, I worked in my life!‘ Hij zegt het bijna fluisterend. ‘Ik rende van hot naar her, van een tv-show naar een concert naar muziekopname voor een film en deed er een reclamedingetje tussendoor. De grote jazzmusici, die er nooit iets naast doen, zijn hooguit een paar weken per jaar thuis. Ze wonen in een koffer. Twee jaar geleden deed ik met het Brazil Project zevenentwintig concerten in één maand, kriskras door heel Europa. Dat breng ik niet meer op. Als ik een commerciële plaat opneem, wordt er vaak gezegd: Toots, we weten dat je een groot jazzmusicus bent, maar we willen dat je alleen maar even zó doet.’ Hij brengt de handpalmen naar zijn mond en maakt een fladderende beweging met de rechterhand. ‘Ik kan veel meer, maar ik moet léven en this is the only way to stay home.

Voor de pronkstukken in zijn platenkast was hij zélf verantwoordelijk. Aan nieuwe albums met zijn naam en foto op de hoes wordt gewerkt, maar daarnaast stromen de ambachtelijke haastklussen onafgebroken binnen. Hij zegt: ‘Voor veel producers ben ik een soort bijvoegsel; het peper en zout dat nog ontbreekt. De plaat is al bijna klaar en dan is er iemand die roept: it would be nice if we could add a little Toots to it. En dan speel ik misschien alleen maar een paar maten in het laatste nummer. Een plasje van Toots – zo noem ik dat, a weewee. Dat is van de laatste jaren en het wordt steeds meer. Als ik niet in Amerika ben, neem ik het hier in een studio op. Of er komt iemand uit Los Angeles langs met een band waar de muziek op staat waar ik iets aan moet toevoegen. I am the King of the Weewees, haha.’

De wijzers van de klok kruipen naar het uur waarop het verlangen naar een middagdutje Thielemans te machtig wordt. Twee hotelverdiepingen lager tuurt manager Godts naar het scherm van een draagbare computer. ‘Ik ben bezig weer wat boekingen af te zeggen,’ verzucht hij. ‘D’n Toots ziet als een berg op tegen alle verplichtingen die hij moet nakomen. Altijd die onzekerheid of het nog steeds zal lukken. “Er gaat geen volk op afkomen,” zei hij voordat hij van de week zou optreden. Er zat meer dan duizend man publiek in de zaal, het concert was uitverkocht. Na al die jaren aan de top lijdt hij nog steeds niet aan zelfoverschatting.’ Informatie: Hij fladdert een beetje met zijn hand waarachter een mondharmonica schuilgaat en er klinkt muziek waar je kippenvel van krijgt: Jean Baptiste Thielemans. Hij wordt volgend jaar april vijfenzeventig en is nog steeds bang iets te missen. Hij speelt wat ze vragen, commercials, de tunes van Sesamstraat, Midnight Cowboy of Turks Fruit, maar het liefst toch jazz. Met de groten, Miles Davis, Charlie Parker, Quincy Jones, Nathalie Cole. ‘Voor veel producers ben ik een soort bijvoegsel; het peper en zout dat nog ontbreekt.’