07-04-2008

In het vliegtuig van Amsterdam naar Kaïro zit ik naast Amr, een jongen van drieëntwintig met ogen van een jong paard. Hij was in Den Haag voor een sollicitatiegesprek als computerprogrammeur. Hij kan de baan krijgen maar wil voordat hij beslist het eerst nog met z’n familie bespreken. ‘Nu ben ik nog single’, zegt hij alsof hij goed beseft wat voor rijkdom dit is, ‘en het is goed voor mijn carrière. De enige die het niet zo leuk zal vinden is mijn moeder, zij is alleen, en mijn vrienden natuurlijk. Mijn vrienden zal ik zeker missen’, zegt hij dan plotseling ernstig.

Zijn vrienden ontmoet we even later als we met onze koffers de glazen aankomsthal uitlopen. Daar staat een groepje keurige jongens allemaal begin twintig. Als ze Amr zien komen ze tegelijk op hem af alsof hij niet even weg is geweest maar zojuist aan de dood is ontsnapt. Amr verdwijnt in een wolk van omhelzingen. Er word gelachen en geknepen. Het zijn volgroeide mannen, maar ze giechelen als meisjes. Ik...