Al in het begin van Suez­kade typeert Jan Siebelink via één achteloos zinnetje het dramatische beroepsbestaan van de volbloed leraar. Een collega van hoofdpersoon Marc Cordesius die begint als leraar Frans aan een (fictief) Haags categoraal gymnasium, mompelt als de bel gaat: ‘We mogen weer.’ Een versteende ironische aanduiding van de plicht die lesuur na lesuur vervuld moet worden, dag in, dag uit.

Maar Marc wil juist zo graag ontvankelijke kinderzieltjes voorgoed besmetten met de pracht van de schone letteren. Door klassikaal onderricht in een leslokaal met boeken, een kaart van de Parijse metro en portretten van geliefde schrijvers. Uiteraard is dat buiten de decennialange destructie in onderwijsland door ‘vernieuwers’ gerekend, zoals hij al snel ervaart. ‘Er is een oekaze van het ministerie in aantocht die per lesuur nog slechts vijf en een halve minuut vertellen of uitleggen toestaat.’ De leerling moet voortaan zelf onderzoek doen, iets dat hij onbegeleid...