Poëzie

In de essaybundel De kunst van het dichten (samenstelling Henk van der Waal en Erik Lindner) vergelijkt Astrid Lampe haar poëzie met de mobiles van Tinguely: ‘Bij mij is dat niet anders, textuur en stoffelijkheid maken een wezenlijk onderdeel uit van het werk.’ Niks klassieke betekenislagen dus of boodschappen of psychologiserende praatjes, maar poëzie als taalmachientjes die draaien om te draaien. Het stempelt Lampes poëzie tot een specimen van autonome kunst, maar wel met een geheel eigen karakter. Geen dichtwerk zo speels en vrij en driest als dat van Lampe. Het lijkt wel of ze om haar lezers niet maalt als ze schrijft. En dan krijg je bijvoorbeeld ‘Belladonna’:

het vrijt zich op aan mammies tafelzilver ‘Maar al te vaak

zijn je ogen groter dan je maag, schatje.’

aan het zwart zaad van mijn onbekende soldaat sloeg en slaat het stante pede

aan het breien

chocolade in

driftig hamsteren we: melk / puur – o, om het even (extra bitter het leven)

moeder zingt

jenny...