‘Ik heb geen geduld meer voor romantisch geneuzel’

Interview

Het is maar een klein notitieblokje. Toch is dat wat opvalt aan de lange, wat fragiel ogende man. Hij haalt het voortdurend uit zijn windjack tevoorschijn. Voorovergebogen op het puntje van zijn stoel of neergeknield bij een van de tafels maakt hij notities.

Het is een tafereel van niks. Totdat je beseft dat het Stewart Brand is. In Nederland zorgt die naam niet meteen voor een buiteling van je stoel. Toch is hij de man die elke generatie opnieuw heeft weten te inspireren, van de counterculture uit de jaren zestig tot aan de cyberculture van nu. En aan zijn opschrijfboekje te zien – handzaam en volop in gebruik – is hij op zijn zesenzeventigste nog altijd hongerig naar nieuwe ontmoetingen, inzichten en tips die hij neerpent en met zich meedraagt.
Stewart Brand is misschien wel de invloedrijkste denker van wie u nog nooit hebt gehoord. Hij geldt als een van de oprichters van de moderne milieubeweging en inspireerde medehippies met de praktische kennis om een duurzaam, zelfvoorzienend leven te leiden. Hij was ook degene die zich al vroeg het potentieel van computers realiseerde. Sterker, hij zette de woorden ‘personal’ en ‘computer’ voor het eerst bij elkaar. Hij is mede-oprichter van The WELL, de oudste online community.
En later, veel later, voorbij zijn zeventigste verjaardag, toonde hij de moed om openlijk zijn mening te herzien. In een alom geprezen boek, Whole Earth Discipline, benadrukte hij zijn eigen ongelijk en beargumenteerde onder meer dat verstedelijking en kernenergie juist goed zijn voor het milieu. Daardoor geldt Brand voor sommigen als een ketter. Anderen zien het juist als een bewijs dat hij, voor de zoveelste keer, een pionier is die voor de troepen uitloopt.
Want nog steeds bevindt Stewart Brand zich in de voorhoede van nieuwe, radicale ideeën. Tegenwoordig werkt hij aan het terugbrengen van wilde natuur. Dat klinkt wat radicaler als je uitspelt waar dat in zijn visie om gaat: het tot leven wekken van uitgestorven diersoorten.

ecomodernisten

Het is vanwege de ommezwaai in zijn denken over het milieu dat hij hier is met zijn notitieblokje. We zijn in Sausalito, een dorpje aan de baai van San Francisco, bij een intieme bijeenkomst van zo’n honderd ecomodernisten. Dat zijn milieubeschermers die hun ideeën over natuurbehoud graag laten bepalen door een ongebruikelijke mix van wetenschappelijke bevindingen, optimisme en humanisme.
Het is eind juni. Op deze grijze dag zijn de toppen van de rood-oranje Golden Gate Bridge, hemelsbreed slechts honderden meter verderop, onzichtbaar gehuld in dikke mist. Het moet een bekend tafereel zijn voor Brand: de opgeknapte sleepboot uit 1912 waar hij met zijn vrouw woont, ligt even verderop.
Als we zitten, blijkt dat Brand zelden achterover leunt. Hij leunt altijd naar voren, zijn ellebogen steunend op zijn knieën. Zijn grote, slanke handen doen mee als hij praat. ‘We zitten in een tijdperk dat het Antropoceen wordt genoemd,’ zegt hij, sprekend over de invloed van menselijke activiteit op het klimaat en de atmosfeer, het onderwerp van de conferentie. ‘Het staat voor mij vast dat wij mensen op dit moment een behoorlijk slechte invloed hebben op onze aarde. Maar we kunnen niet meer stoppen met invloed uitoefenen. Onze enige keuze is om een positieve invloed te hebben.’
Dit voorjaar heeft Brand meegeschreven aan het Ecomodernistisch manifest, een wat wollige verklaring waarin werd gesteld dat niet geloof in oude groene dogma’s maar in ons technisch vernuft de schade van klimaatverandering kan terugdringen. ‘Het is puur pragmatisme,’ zegt Brand. ‘We hebben te maken met belangrijke problemen en daar moeten we verdomde pragmatisch mee omgaan. Het romantische idee van leven in harmonie met de natuur biedt maar een beperkt scala aan oplossingen. Als je je daarvan kunt losmaken, is er veel meer mogelijk. Want dan begin je rationeel na te denken om je doel van een schone planeet te bereiken. Zo krijg je een goed of zelfs een fantastisch Antropoceen.’
Dat woord, Antropoceen, ligt gevoelig op deze miniconferentie. Het wordt doorgaans gebruikt om af te schrikken, om de verderfelijke invloed van mensen te benadrukken, om het onafwendbare noodlot van onze zondeval te onderstrepen – en dat zint de ecomodernisten niet. Brand haalt zijn schouders op. Hij ziet vooral de positieve uitstraling wanneer het woord doorbreekt naar het grote publiek wanneer het binnenkort mogelijk door The Geological Society officieel wordt verklaard.
‘Een heel nieuw tijdperk waarvoor we verantwoordelijk zijn: wauw, dat is niet niks!’ glundert hij. ‘Wanneer maak je zoiets nou mee? Zo’n nieuw woord kan voor onze tijdsbeleving doen wat de eerste foto van de aarde deed voor hoe we over onze planeet dachten.’

100 microgram LSD

Het is geen toeval dat die foto van de aarde, genomen vanuit de ruimte, ter sprake komt. Daar had Stewart Brand ook iets mee te maken. Het verhaal is te mooi om kort af te doen.
Het was een frisse middag in februari 1966. Stewart Brand zat te lummelen op het dak van een gebouw in North Beach, destijds de wijk in San Francisco waar schrijvers, kunstenaars en andere zorgeloze hippies rondhingen. Hij had een deken bij zich tegen de kou en 100 microgram LSD tegen de verveling. Langzaamaan ontstond er een visioen. In het brede panorama voor hem ontwaarde hij een lichte bolling. Hij beeldde zich in dat hij opsteeg, steeds verder boven de aarde, tot hij kon zien dat de aarde écht rond was.
Het is nu moeilijk voor te stellen, maar vijftig jaar geleden bestond daar geen foto van. En het beeld van een platte aarde, zoals wij die dagelijks ervaren als we over straat lopen, was problematisch, had Brand zich wel eens gerealiseerd. Immers, een platte aarde wekt de indruk dat grondstoffen oneindig beschikbaar zijn, verstopt onder ons, in een onbegrensde bron. Daar op dat dak realiseerde Brand zich dat een foto van de hele aarde, gemaakt vanuit de ruimte, eindelijk zichtbaar zou maken dat we feitelijk op een eindige planeet leven, en dat onze onstilbare honger naar meer, meer, meer onvermijdelijk zal leiden tot schaarste.
‘Omdat ik kennelijk niets beters had om over na te denken, begon ik me af te vragen hoe we een foto van de aarde zouden moeten krijgen,’ blikt Brand terug, de ogen stijf gesloten om het beter terug te halen. Het was al bijna tien jaar geleden dat Spoetnik de ruimte in werd geschoten. Sindsdien waren er allerlei missies geweest, van Russen en Amerikanen, met en zonder astronauten – maar niemand had de moeite genomen om even terug te blikken en een foto van de aarde te maken.
Man, het zou alles veranderen, besefte Brand, als we eenmaal zo’n nietig, klein bolletje in het zwarte niks zouden zien ronddolen. Brand vond het te gek voor woorden. Iedere toerist met een camera klikt zich een slag in de rondte, maar de mannen die dankzij onze belastingcenten een reis door de ruimte maakten konden niet even een foto mee terugnemen? En zo ontstond zijn idee: een button met daarop de tekst: ‘Why haven’t we seen a photograph of the whole Earth yet?’
Toegegeven, erkent Brand, ‘dat klonk een tikkeltje paranoïde.’ Maar vooruit, het was dan ook een LSD-trip, geen brainstorm met luxe broodjes op een duur reclamebureau.
Een dag later liet hij honderden buttons en posters maken. Intussen schreef hij op een stapel enveloppen de adressen van alle NASA-kantoren die hij in de bibliotheek kon vinden, alle leden van het Amerikaans Congres, ambtenaren bij de Verenigde Naties en nog een paar Russische diplomaten en wetenschappers die hij kon vinden. Op straat verkocht hij de buttons voor 25 cent.
De vreemde vraag op die buttons en posters zorgden voor eenzelfde denkproces als Brand had onder zijn dekentje op het dak. Ja, waaróm hebben we zo’n foto eigenlijk nog niet? Hij vernam dat ze bij de NASA geamuseerd hadden gereageerd op het pakketje in de post. Een jaar later werd de eerste foto van de aarde, genomen vanuit een satelliet, verspreid. Weer een jaar later zagen we de aarde, bezien vanuit de maan, op een foto gemaakt door de bemanning van Apollo 8 na de eerste bemande missie die in een baan om de maan werd gebracht.
Waarom was dit alles zo belangrijk? ‘Je zag voor het eerst die volmaakte, levende planeet omgeven door een zwarte massa,’ zegt Brand. ‘Híer op de voorgrond was de maan, grauw, grijs en zwart, dáár in de verte was het kleurig blauw, wit en groen. Het zag er zo kwetsbaar uit. Een eiland. Alles wat we hebben.’
Het is geen toeval dat die foto resulteerde in de geboorte van de milieubeweging zoals wij die vandaag kennen. Je kreeg organisaties als Friends of the Earth (sinds 1969; de Nederlandse afdeling heet Milieudefensie) en de jaarlijkse Dag van de Aarde (Earth Day, sinds 1970). Het lokaal gewortelde denken van natuurliefhebbers – op de bres voor een bepaald bos of park in de omgeving – maakte plaats voor een mondiaal, planetair denken.
Dat was heel wat, want tot dat moment hadden de natuurliefhebbers niets op met al die ruimtereizen. Zij vonden dat we eerst maar eens onze eigen planeet moesten opruimen. ‘Ze beseften niet,’ kijkt Brand terug met het voordeel van de wijsheid achteraf, ‘dat die verfoeide ruimtereizen het mogelijk maakten om veel meer publieke steun te krijgen voor hun idealen. En toen kreeg ík alle eer, maar ik had niets gedaan!’
Hij glimlacht, misschien ook wel om de toch wat misplaatste bescheidenheid. Want ja, hij had toch mooi de hele boel in gang gezet.

overlevingsgids

De foto sierde het omslag van Whole Earth Catalog, een door Brand opgezette publicatie die zou uitgroeien tot een van de roemruchtste tijdschriften in de Amerikaanse journalistiek. Bijzonder, want het wás niet eens een tijdschrift. Met een onregelmatige frequentie vanaf 1968 was het een verzameling productbesprekingen met essays er tussendoor. Het lyrische motto, verwoord op de eerste pagina: ‘We zijn als goden en kunnen er maar beter goed in worden.’
Het blad werd bekend dankzij de hippies met hun groeiende behoefte aan een zelfvoorzienend bestaan op het platteland, weg van de drukke stad. Maar die hippies kwamen uit welgestelde gezinnen, hadden een nette universiteit doorlopen en woonden hun hele leven in de stad; ze wisten niets van een rustiek leven dat hen ‘in harmonie’ met de natuur zou brengen. De Whole Earth Catalog werd hun overlevingsgids.
Brand realiseerde het zich pas later, maar met zijn eclectische publicatie – naar eigen zeggen de eerste die met behulp van DTP werd gemaakt – wilde hij de hippies enige waardering bijbrengen voor spullen. Er werd in die kringen nogal neergekeken op consumentisme, maar Brand meende dat je toch echt consumptieartikelen nodig had, ook als je de wereld wilde veranderen. Alles voor zo’n duurzame lifestyle stond erin, omgeven met tips: hoe je zelf eten verbouwt zonder pesticiden, hoe je composteert en recyclet, hoe je een windmolen bouwt, of een yurt. Maar het was ook de plaats waar je werd bijgepraat over het nut van computers en synthesizers en waar je de allereerste mountainbike zag. Het blad zou vijfentwintig jaar later de inspiratie vormen voor Wired, nog steeds het invloedrijkste tijdschrift over technologie, en er ook een flink aantal schrijvers voor leveren.
In zijn indrukwekkende toespraak voor studenten aan Stanford in 2005 noemde Steve Jobs dat curieuze blad van Brand ‘een van de bijbels van mijn generatie’. De topman van Apple had de achterpagina van de laatste editie ingelijst. Het was een foto van een verlaten weggetje met daarop woorden die hij de studenten ook wilde meegeven: ‘Stay hungry. Stay foolish.’ Die houding had Jobs altijd proberen aan te nemen, ook toen zijn fortuin onmetelijk werd.

Legerofficier

Naïef en nieuwsgierig is Stewart Brand in elk geval gebleven. Na zijn studie biologie koos hij voor het leger, waar hij officier werd. In de weekends trok hij op met Indianen die hij fotografeerde en met wie hij geestverruimende ervaringen beleefde. Hij deed straattheater om van zijn podiumvrees af te komen. Hij organiseerde een meerdaags festival, The Trips, dat met zijn mix van muziek, theater en lichtshow trendbepalend werd.
En terwijl San Francisco zich in de jaren zestig ontpopte tot een openluchtpartytent, met af en toe boze protesten tegen de oorlog in Vietnam, voelde Brand zich aangetrokken tot een revolutie die zich begon af te spelen in garages en kelders, ten zuiden van de stad, in het gebied dat nu bekend staat als Silicon Valley.
Destijds waren computers verre van cool. Het waren gigantische, dure machines, alleen gebruikt door grote organisaties, zoals universiteiten. Maar als iedereen naar huis was gegaan – computers waren zo log dat ze nooit werden uitgezet – kwamen de studenten en de licht autistische techneuten om ermee te experimenteren. En Stewart Brand. Hij begreep direct de potentie.
Dat had hij deels te danken aan zijn verwantschap met de kliek rondom Ken Kesey, de schrijver die meer tijd doorbracht met psychedelische drugs dan met zijn typemachine. (In De trip, het klassieke boek van Tom Wolfe over Kesey en zijn rebelse volgelingen, figureert Brand al op pagina 2 als een van de zogeheten Merry Pranksters: ‘een slanke, blonde vent’ met ‘een enorme ketting van Indiaanse kralen’.) Kesey meende dat drugs ons bewustzijn zouden verruimen.
Dat was allemaal leuk en aardig, maar toen Brand zag hoe een van de eerste computergames ooit, Spacewar, werd gespeeld, dacht hij: die hackers hebben iets beters gevonden dan drugs. Hij zag – ‘vanuit mijn uithoeken’, voegt hij toe – hoe die computers vrijheid en democratie konden bevorderen. Zoals hij nog in de vroege jaren zeventig zou schrijven: ‘Spacewar serves Earthpeace.
En dus was hij aanwezig bij de legendarisch geworden bijeenkomst in 1968, waarin Douglas Engelbart, die jaren daarvoor de muis had uitgevonden, liet zien wat er allemaal mogelijk is met computers. En omdat Stewart Brand nu eenmaal een talent heeft om op het juiste moment op de juiste plaats te zijn, was hij niet alleen aanwezig, maar was hij de consultant voor de presentaties en de man achter de camera. De registratie van deze ‘moeder van alle demo’s’ is voor de liefhebber nog altijd te bekijken op YouTube.

visionaire gaven

In 1971, toen hij was opgebrand van het maken van Whole Earth Catalog, dat was uitgegroeid van 21 pagina’s in de eerste editie tot een boekwerk van 447 pagina’s waarvan anderhalf miljoen exemplaren werden verkocht, verschoof Brand zijn aandacht opnieuw naar computers. Dat jaar schreef hij een ronkend artikel over computers in Rolling Stone. De eerste twee zinnen: ‘Of u er nu klaar voor bent of niet, computers komen naar u toe. Dat is goed nieuws, misschien wel het beste nieuws sinds de komst van psychedelica.’
Dat artikel – waar de visionaire gaven vanaf spatten – werd het begin van een boek, II Cybernetic Frontiers, waarin voor het eerst de term ‘personal computer’ werd gebruikt, jaren voordat Apple z’n eerste Macintosh bouwde. Stewart Brand werd gezien als een expert en uitgenodigd voor zo ongeveer elke bijeenkomst op dit gebied. Zo leerde hij iedereen kennen die ertoe deed en behoorde hij tot de eersten die mochten zien hoe de Macintosh werkte. Uitleg kreeg hij van de naïeve, nieuwsgierige Steve Jobs zelf.
Brand zag ook de bètaversies van sites als Google, Amazon en eBay. ‘Een prettig gevolg daarvan was,’ zegt Brand, ‘dat ik heb geïnvesteerd in bedrijven van mijn vrienden die later captains of industry werden. Sommige daarvan bleken redelijk goede investeringen te zijn.’ Hij lacht.

Oestvardersplessen

Maar intussen had hij alweer een andere obsessie: denken over de lange termijn. Via omzwervingen – onder meer professor aan het vermaarde Massachusetts Institute of Technology (MIT) en auteur van een boek over de evolutie van gebouwen – had hij halverwege de jaren tachtig een denktank en adviesbureau opgezet, Global Business Network. Brand werkte onder meer in opdracht van Shell om scenario’s voor de lange termijn te ontwikkelen. Daarna volgde de Long Now Foundation, de stichting die hij nog altijd leidt en die de basis vormt voor alles wat hij vandaag doet. Er zijn maandelijkse seminars die hij inleidt en samenvat. Er zijn weddenschappen die ons uitdagen om over trends na te denken. Er is een poging om nog honderden bedreigde talen te archiveren.
En er is het paradepaardje waarmee het allemaal begon: een klok die – althans, als de financiering ooit rondkomt – eens per jaar tikt, eens per eeuw slaat en waaruit eens per millennium een koekoek tevoorschijn komt. Het idee is dat zo’n klok ons idee van tijd verandert, zodat we meer verantwoordelijkheid zullen nemen voor de toekomst. Daarom ook schrijft Brand zelf graag de jaartallen met vijf cijfers (dit kalenderjaar dus als 02015), als subtiel signaal dat we hier nog wel een paar duizend jaar zullen zijn. Zoals de foto van de aarde ervoor zorgde dat we er beter voor wilden zorgen, zou zo’n klok dat eveneens kunnen doen met onze toekomst.
Het jongste wilde idee waarmee hij de geschiedenis wil veranderen, is het terugbrengen van uitgestorven diersoorten. Dat klinkt misschien als enge sciencefiction, maar de mogelijkheden zijn er al. In Spanje is de Pyrenese steenbok, uitgestorven aan het einde van de vorige eeuw, al opgestaan uit de dood. Het gekloonde kalfje overleed weer na tien minuten. Brand, droogjes: ‘De eerste vlucht met een vliegtuig, in 1903, duurde ook maar twaalf seconden.’ Zijn Long Now is een verzamelplek geworden voor wetenschappers die rommelen met de genetische code van dieren, zoals programmeurs dat doen met computercode.
Brand heeft zich gericht op het terugbrengen van twee dieren: de trekduif, in de negentiende eeuw uitgeroeid toen in de Verenigde Staten steeds meer bossen verdwenen, en de wolharige mammoet. Jazeker, die mammoet is er al zo’n tienduizend jaar niet meer. Zonder deze mammoet werd het grasland in het noorden van Eurazië en Noord-Amerika dat ze onderhielden teruggebracht tot saaie toendra. Hun terugkeer zou, onder meer dankzij hun mest, het landschap verrijken.
Waarom zou je uitgestorven diersoorten terugbrengen? ‘Om dezelfde reden als waarom we bedreigde diersoorten willen beschermen,’ antwoordt Brand. ‘Om biodiversiteit te garanderen, om de kwaliteit van in verval geraakte ecosystemen te vergroten.’ En het heeft een mooie, positieve uitstraling. Het idee van ont-uitsterving is namelijk zo waanzinnig, redeneert hij, dat het onze verbeelding aanzet. ‘Er gaat een onstuitbare positiviteit vanuit, die in de wereld van natuurbeschermers ongebruikelijk is.’
Want daar, vindt Brand, hebben ze het te vaak over die treurige berichten over afnemende biodiversiteit. Dat verlies verloopt volgens hem veel trager dan vaak wordt gedacht. Sterker: het aantal diersoorten dat wordt ontdekt en in kaart gebracht, is groter dan het aantal dat verdwijnt. En er is de wonderlijke terugkeer van wilde natuur. Zoals in Europa, weet Brand, voordat hij begint over hoe de moderne mens niet meer weet te reageren op een ontmoeting met een wolf, lynx of jakhals. ‘Daar zullen we toch aan moeten wennen, want ze komen eraan.’ Hij wijst naar de Golden Gate Bridge, gehuld in mist: in de nachtelijke uren steken coyotes de brug over, op weg naar de stad. Eronder, in de baai, is de bruinvis onlangs weer teruggekeerd omdat het er zoveel schoner is geworden. Precies de reden waarom de zalm weer in de Rijn zwemt.
Brand stoort zich aan natuurbeschermers die gesprekken over biodiversiteit reduceren tot een simpel getal dat vooral alarmeert, somber stemt en uiteindelijk irrelevant is; de algehele gezondheid van een ecosysteem is volgens hem veel belangrijker. En om die gezondheid te garanderen, zijn er bepaalde soorten die werken als een magneet waarmee de natuur rijker en uitbundiger kan worden gemaakt. Sommige daarvan zijn er niet meer. ‘Nou,’ stelt Brand, provocerend, ‘dan moeten we zorgen dat we ze terughalen.’
Hij reageert verbaasd op de suggestie dat zo’n stoutmoedig idee beter past bij de Amerikaanse pioniersgeest, terwijl de voorzichtige Europeanen vooral beducht zijn voor onbedoelde gevolgen. ‘Oh, come on!’ onderbreekt hij. ‘Jullie lopen veel verder voorop. Jullie hebben de Oestvardersplessen!

Vrijgezelle hengsten

De Oostvaardersplassen, dus. Daar bevinden we ons, tien dagen na onze ontmoeting. Door zijn verrekijker tuurt Stewart Brand naar ruim duizend konikpaarden. Dertig meter verderop dendert een intercity tussen Lelystad en Almere voorbij. De paarden grazen. Sommige liggen in het gras. De veulens kiezen ervoor dicht bij hun moeder te blijven. ‘Een vredig koninkrijk,’ concludeert Brand tevreden. Deze dag verdwijnt zijn kenmerkende brede glimlach niet van zijn gezicht.
Dan krijgt zijn vrouw, Ryan Phelan, een ondernemer met een achtergrond in biotechnologie, een groep van vijftien jonge, vrijgezelle hengsten in het vizier. Ze gaan vrolijk in galop in korte kringen, vergezeld door twee merries die hen kennelijk het hoofd op hol brengen. Twee hengsten beginnen plotseling te steigeren. Ze delen elkaar wat stoten uit. Dan krijgt een van hen een flinke beet, waarop hij even rondtolt en een stevige achterwaartse trap uitdeelt. Het volgende moment gaan ze weer verder in galop alsof er niets is voorgevallen. Wanneer we later dichterbij komen, zien we bij een van hen een flinke, bloedende schouderwond.
Het is een bezoek dat Brand al wilde brengen sinds hij Frans Vera hoorde spreken bij een conferentie die hij twee jaar geleden had georganiseerd. Vera, die de Oostvaardersplassen heeft gemaakt zoals wij die nu kennen, had in Washington verteld over de herintroductie van grote grazers in de Flevopolder om de natuur zoveel mogelijk ongestoord haar gang te laten gaan. En nu hobbelen we achterin Vera’s Toyota Landcruiser met het groene logo van Staatsbosbeheer.
Een pet van Patagonia, het duurzame merk voor buitenkleding, moet zijn kalende hoofd beschermen tegen de felle zon op wat een van de warmste dagen van juli zal zijn. Brand is vrij stil. Hij observeert aandachtig. Af en toe stelt hij een vraag. De woordenvloed van de bevlogen Vera ondergaat hij met interesse en bewondering. ‘That’s wild,’ zegt hij vaak, bij wijze van goedkeuring.
Hij toont zich oprecht verbaasd over de kritiek die de Oostvaardersplassen oproepen. In zijn rondleiding is Vera er open over. Er zouden veel te veel grote beesten zijn voor zo’n klein gebied. Daardoor is het landschap kaalgevreten. Daardoor is er weinig ruimte voor kleine plantjes, insecten en vogels. Daardoor ook zou er in de winter onvoldoende voedsel en beschutting voor ze zijn. Daardoor zou er veel te veel sterfte zijn. Natuurliefhebbers, dierenactivisten, dierenartsen, boeren, vogelaars, jagers, politici: het lijkt wel of elke beroepsgroep of hobbyist iets heeft aan te merken – en er in de ogen van Vera en Brand niets van begrepen heeft. Want het gaat hier juist om een experiment in natuurlijk beheer, om minimaal ingrijpen in natuurlijke processen.
Zo’n wond op de schouder van het paard, voert Vera aan tot genoegen van Brand, die herstelt zichzelf snel genoeg. Ze redden zichzelf prima. En de dood hoort erbij. Een compromis dat Brand typisch Nederlands voorkomt, is dat de zwakkere exemplaren die de koude winter vermoedelijk niet zullen overleven worden doodgeschoten door een medewerker van Staatsbosbeheer, onder toezicht van een dierenarts. Het kadaver laten ze vervolgens liggen, als voer voor andere levende wezens.
Drie dagen later, in Amsterdam, is Brand nog altijd opgetogen over zijn Hollandse safaritrip. ‘Het was een van de bevredigendste ervaringen met natuurbehoud die ik ooit heb meegemaakt,’ straalt hij. ‘Dit was voor mij veel meer dan een adembenemende glimp van het Europa van vóór het Holoceen. Ten overstaan van zo’n overvloed van dezelfde soorten – driehonderd heckrunderen, duizend paarden, drieduizend edelherten – raak ik in een soort extase.’

apocalyptische verhalen

Er zijn veel dingen waarvan Stewart Brand spijt heeft. ‘Een grote motivator voor wat ik nu doe,’ zegt hij, verwijzend naar zijn werk om wilde natuur en uitgestorven diersoorten terug te brengen, ‘is om goed te maken wat ik verkeerd heb gedaan.’ Daarmee doelt hij vooral op zijn milieuactivisme in de jaren zestig en zeventig.
‘Terug naar het land?’ zegt hij met een vies gezicht. ‘Dat is leuk en aardig als je goed voor jezelf kunt zorgen. Maar er zijn honderden miljoenen mensen die juist wég willen van hun land! Zij willen naar de stad, want dáár gebeurt het. Daar kunnen ze vooruitkomen.’ En het toeval wil, stelt Brand, dat leven in de stad een onverwacht lagere ecologische voetafdruk oplevert.
Het gênantste vindt hij dat hij meehuilde met het koor dat alarm sloeg over de groeiende wereldbevolking. Eind jaren zestig was dat zeker onder milieugroeperingen een populair tijdverdrijf – ‘net als nu eigenlijk,’ voegt hij er venijnig aan toe. Brand ging zelfs een weekend lang publiekelijk honger lijden met een groepje mensen om te ervaren hoe het zou zijn als er straks niet genoeg eten zou zijn voor iedereen. Hij maakte er een film over. ‘Wat zonde van mijn tijd,’ zucht hij, hoofdschuddend.
Terwijl Paul Ehrlich, zijn oude biologieprofessor aan Stanford, iedereen de stuipen op het lijf joeg met zijn bestseller The Population Bomb (Brand: ‘Ik dacht dat hij wist waar hij het over had’), was er ook iemand anders die bezorgd was over de bevolkingsgroei in een tijd waarin er voortdurend honger was in grote delen van de wereld. Dat was Norman Borlaug, een landbouwkundige die de geestelijk vader werd van de ‘groene revolutie,’ waarbij voedselproductie verbeterde dankzij genetische modificatie. Terugblikkend verloor het alarmisme glansrijk van het pragmatisme. Brand, cynisch: ‘Ik heb zoveel apocalyptische verhalen gehoord, dat ik moe ben geworden van de teleurstelling dat we nog steeds niet het einde van de wereld hebben meegemaakt.’
Toch kostte het Brand enige tijd om dat toe te geven. Sinds hij openlijk afstand nam van een aantal overtuigingen in Whole Earth Discipline, is hij stelliger: ‘Alarmisme is niet alleen onbruikbaar, het is ook verkeerd.’ Dat komt doordat er iets unieks is aan de mensheid: wij zorgen niet alleen voor problemen, maar ook voor oplossingen. Als motto van het boek verboog hij het motto van de Whole Earth Catalog een beetje: ‘We zijn als goden en zullen er goed in moeten worden.’
We praten al een hele tijd. Hij zoekt naar de juiste woorden, denkt hardop. ‘Er is een zekere vijandigheid naar de menselijke soort. Dat is destructief. Dat gebeurt er als je de natuur romantiseert. Romantici hebben oogkleppen op. Ze weigeren na te denken over belangrijke zaken.’ Dan: ‘Pfff, laten we erover ophouden. Ik heb geen geduld meer voor romantisch geneuzel.’
Wat ons terugbrengt bij het Antropoceen. ‘Onze opdracht is om uit te zoeken hoe we een goede relatie met de natuur kunnen aangaan. Een relatie waarin de natuur de mens niet bedreigt en de mens de natuur niet. Die zoektocht kunnen we alleen goed doen als we onze romantische ideeën loslaten en met een open vizier op zoek gaan naar werkbare oplossingen.’
‘Het wordt een interessante eeuw,’ besluit hij. Dan, schouderophalend: ‘Jammer dat ik het grootste deel ervan zal moeten missen.’

Marco Visscher
Marco Visscher (1976) is zelfstandig journalist en samensteller van Tegengeluid, de nieuwsbrief voor dwarsdenkers. Zijn artikelen verschijnen o.a. in Trouw, Knack en The Optimist (voorheen Ode). Hij werkte en woonde 4 jaar in San Francisco.