nooit gedacht dat ik hier nog eens vrijwillig terug zou komen, in deze buurt waar ik vijfendertig jaar geleden mijn eerste studentenkamer vond, met hospita; dat wonen duurde kort, want zelfs de vrienden die uit Amsterdam kwamen, kenden mijn straat niet, en dat vond ik volkomen terecht, want het was niks en zou ook nooit wat worden.

Dat is niet waar, want de buurt werd berucht.
Nooit gedacht dat ik hier 35 jaar later voor m’n plezier zou overnachten in een hotel dat er toen niet was; de kantorenkolos stond er, verloren in het toch al wat verloren Amsterdamse Rembrandtpark, net aan de ring (A10). Het was een gebouw met blinde, goudkleurige ogen, de ramen waren zonwerend en als ik naar de universiteit fietste – dat betekende: naar de stad – keek dat gebouw heel arrogant en chagrijnig terug. En nu loop ik hier de lobby uit met een echtgenoot, de mijne nota bene, terwijl ik als achttienjarige zeker wist dat ik nooit zou trouwen. Dat had niets met homoseksualiteit te maken, maar...