Als Stephan Sanders op de stoep wordt gehinderd begint het eindeloze gemekker in zijn hoofd. ‘De zwarte, de gekleurde wordt gewoon niet opgemerkt, hij is maatschappelijk onzichtbaar.’

Er zit een jongeman op een bankje bij de winkel en hij kijkt op zijn mobiel. Tot zover alles in orde. Maar er is geen terras, alleen de stoep, en die is nu dus een stuk smaller. Ik kom zelf graag bij die winkel, ik zit daar ook wel eens, en weet dat je er rekening moet houden met voetgangers en al helemaal met kinderwagens. Desnoods even opstaan. Maar deze jongeman zit met gestrekte benen, kijkt niet op of om.

Ik wil er langs en verdom het over dat been te stappen. Ik houd dus halt, en zeg, niet op verontschuldigende maar gebiedende toon: ‘Pardon’. Dit pardon vraagt om andermans pardon. Man kijkt verbaasd, hij heeft me niet horen aankomen, niets gezien, geen koptelefoon als excuus, man is een hufter, vind ik. Het kost toch nog een paar seconden voordat hij bedenkt dat hij misschien zijn benen...