Dit speelt lang geleden, tijdens de zelfgenoegzame Paarse jaren, die mij en mijn liberale hart erg bevielen. Mijn neefje was nog klein, een jaar of elf, en omdat ik hem niet zo vaak zag, stelde ik de vervelende oomvraag, die welbeschouwd alleen maar ingegeven wordt door onregelmatig contact.

‘Wat wil jij later worden?’

Hij hoefde niet lang na te denken – dat viel op want meestal moest je de woorden uit zijn mond trekken – hij zei ferm: ‘Hasjhandelaar.’

Nu stond ik met mijn mond vol tanden, want natuurlijk was het prima dat er hasjhandelaren bestonden, ik bezocht zelf ook wel eens een coffeeshop, en het Nederlandse drugsbeleid was heel verstandig, eigenlijk was het een mirakel dat nog niet de hele wereld dit glanzende voorbeeld volgde, maar mijn neefje, hasjhandelaar, dat kon niet de bedoeling zijn.

Ik probeerde het eerst pedagogisch: ‘Maar denk je niet dat jij veel meer in je mars hebt?’ Nou, neefje was niet onder de indruk. ‘Je moet een beetje zakelijk zijn,...