DE avond voorafgaand aan het interview kocht Flip Kowlier een boekweitkussen op een beddengoedparty bij zijn schoonzus. Niet dat hij geen leukere dingen te doen had dan te midden van een tiental vrouwen lakens en slopen bevoelen. Maar als je schoonzus je vraagt omdat ze dringend mensen tekortkomt, zeg je geen nee. ‘Bovendien,’ zegt Kowlier, ‘komt zo’n kussen nog goed van pas. Mijn oude was helemaal bruin van het kwijl.’

De muzikant vertelt het tijdens een autorit door Izegem, het West-Vlaamse industriestadje waar hij in 1976 werd geboren en driekwart van zijn leven heeft gewoond. De auto passeert het Nationaal Schoeiselmuseum en het Nationaal Borstelmuseum, de voornaamste trekpleisters van de stad. En de fabriek van Vandemoortele, een frituurvetproducent die veel van de 26.000 Izegemnaren van werk voorziet, en de gemeente op gezette tijden in vettige walmen hult. ‘Mijn vrouw vindt het hier vooral erg stinken,’ zegt Kowlier. ‘Maar ik vind het allemaal wel zijn charme...