Er moet een midden zijn tussen de struisvogelkop in het zand en de reikhalzende focus op de mensen die zichzelf Benoemer noemen.

Ik krijg een stijve nek van Trump. Of meer van mijn eigen neiging om mijn kop voortdurend in het zand te steken. Het tegenovergestelde – reikhalzend elk van zijn bewegingen volgen – lijkt namelijk evenmin vruchtbaar.

De klopjacht op Abdeslam vrijdag bracht me terug naar een weekend in Brussel, een paar maanden geleden. Op vrijdagavond 20 november kwam ik aan voor een tv-optreden, zaterdagochtend werd ik wakker in het appartement van een kennis, een flinterlaagje sneeuw in het venster en online de mededeling: binnenblijven. Na een paar uur waagde ik me naar buiten voor een krant en een brood, de marktlieden met Turkse waren hielpen me met mijn hakkelende Frans. Binnen bakte ik een ei, het begon weer te sneeuwen en ik hoorde drie knallen. ‘De oorlog is begonnen,’ dacht ik en at. Ik had een krant zonder het meest recente nieuws, in het huis stond een grote boekenkast, er was nog net geen open haard. De lockdown was meer weekend dan ik in tijden had gehad.

Een vriend van mij bekent dat hij zo blij is dat hij slechte ogen heeft: ‘Ik hoef alleen mijn bril af te zetten en ik waan me in een andere wereld.’ Wanneer hij boodschappen gaat doen, laat hij zijn bril thuis. Zo komt hij geen bekenden tegen.

De wereld kleiner maken. Zonder hoop op het hiernamaals zijn er in tijden van Trump toch methoden om kleine hemels te creëren.

Een professor uit New York was in 2011 erg betrokken bij de opkomst van Occupy Wall Street. Hij gaf lezingen op straat en paste het leesmateriaal in de collegezaal aan om de studenten te leren over publieke ruimte, sociale contracttheorieën en historische revoluties. Nu spreekt hij erover alsof het vijftig jaar geleden was dat die beweging bestond: de mensen die hij toen nauw volgde, zijn de stad uit. ‘Ze zijn in communes gaan wonen.’ Ze zijn blij, want door je idealen te leven, heb je geen idealen meer.

Blikvernauwing lijkt fijn, want aandacht schenken lijkt een deel van het probleem (kan een Trump groot worden zonder schandaalheadlines en zendtijd?), maar géén aandacht lijkt ook een deel van het probleem. Als we de ego’s van Trump en anderen vroegtijdig, op persoonlijk niveau hadden kunnen voeden, zouden we dan nu nog met hen opgescheept zitten als politieke figuren?

In de psychoanalyse die begin twintigste eeuw zo populair raakte, was het credo: ga naar je angsten toe. Wroet erin. Peur tot het beschavingslaagje dat trauma’s bedekt openbarst; dan pas kun je beginnen met dweilen.

Misschien schreeuwt de eenentwintigste eeuw om een soort socio-analyse, waarbij die wroethouding weer wenselijk is, maar dan op maatschappelijk niveau. If you see something, say something, luidt het devies op Amerikaanse stations. Van een afstand ‘gevaarlijk!’ wijzen. Terwijl: dat is waar je moet zijn. Zie je iets bedreigends? Ga erheen. Niet om er vluchtig over te klagen, maar om er vastberaden aan vast te kleven. Er moet een midden zijn tussen de struisvogelkop in het zand en de reikhalzende focus op de mensen die zichzelf Benoemer noemen.

Tot zover de metafoor. Nu nog de daad: hoe beland je tussen de benen van Trump?

Bij het rugby had ik een methode om een stijve nek van het scrummen op te lossen: een teamgenoot op de schouders nemen. Het gewicht voelt prettig masserend en drukt de wervels recht. Misschien moeten we de Trumpen op onze nekken dragen. Duiken we tussen hun benen, dan kunnen we niet bij hen vandaan. We bieden meer overzicht, in plaats van ze te verdrukken in de hoop dat ze vanzelf weggaan. Het mooiste: we ontnemen ze benen om de koers te bepalen.

Tot zover de metafoor. Nu nog de daad: hoe beland je tussen de benen van Trump?

Je hoeft daarvoor niet naar de Verenigde Staten. De NOS zond de regiezitting van Geert Wilders op vrijdag 18 maart live uit. Zeven uur lang. Is dat aandacht?