Nadat zijn vader was overleden, bleek hij toe aan literaire intimiteit. De vierde roman van Gustaaf Peek gaat over de liefde. ‘Tessa en Marius hebben het gewoon góéd in bed.’

Twee mannen aan een tafel en waar hebben ze het over? Seks. Tussen ons in ligt de stapel drukproeven van Gustaaf Peeks vierde roman Godin, held. Een betoverend intense, dampende liefdesroman, zíjn Turks fruit. Een heel ander boek dan hij tot nu toe schreef. Seks kwam er in zijn steevast bejubelde proza altijd wat stiefmoederlijk vanaf, nu staan de sluizen wijd open. De buitenwereld, met sprongen naar de geschiedenis, uit zijn eerste drie romans heeft nu voor het eerst het veld geruimd voor een emotionele binnenwereld – die van een op elkaar verliefde man en vrouw.

'Seks mocht geen bijrol hebben. Ik dacht: ik moet schaamteloos zijn'. Foto: Alek
‘Seks mocht geen bijrol hebben. Ik dacht: ik moet schaamteloos zijn’. Foto: Alek

We treffen elkaar begin september, in het ruime appartement dat Peek (1975) met zijn echtgenote en hun vierjarige dochtertje in het centrum van Amsterdam bewoont. Over een maand zal zijn roman verschijnen en de schrijver zit er nog diep in. ‘Ik had dit boek niet op mijn zevenentwintigste kunnen schrijven. Dat heeft te maken met zelfvertrouwen, met ambacht, met wat ik als mens, als schrijver leer. Ik ging in deze roman op zoek naar intimiteit, naar het overweldigende verlangen. Daar horen dood en seks bij, het streven naar het fysiek samengaan, symbiose. Het verlangen om in elkaar op te gaan is zo sterk dat je het gevoel krijgt dat man en vrouw ooit één waren, ze zijn om wat voor reden dan ook uit elkaar gegaan. Wat rest, is dat bijna goddelijke, mythische verlangen om daar weer naar terug te keren.’

Zoals moge blijken uit de titel ‘Godin, held’.
Geëxalteerd: ‘Jaaaaah, jaaaah! Dat zijn de woorden die kwámen: dit is het. En als het dit niet is, dan is het… miezerig. De dood komt erbij omdat liefde ook strijd is, je probeert de dood tegen te gaan, je probeert te winnen. Dromen zijn heel belangrijk. Vóór elk verlangen doet de verbeelding haar werk: voordat je verliefd bent, heb je je voorgesteld dat je verliefd bent, je idealiseert de ander. Dat moet. Dat is volledig gerechtvaardigd. Dat grote verlangen om samen te gaan is de enige grote mythe die we hebben.’

De dood wint in uw achterstevoren vertelde roman.
‘Jazeker, daarom begin ik er ook mee. Ik wilde het héle verhaal. Tessa en Marius, de twee geliefden, kunnen niet alleen goed vrijen, maar ook vasthouden aan hun verbeelding. Ze hebben het gewoon góéd in bed. In de literatuur, denk aan de Bad Sex Award, is het onder of op de lakens meestal van een grote treurnis. Dat kán, maar het kan ook buitengewoon extatisch zijn. Verhalen over illusieloze seks zijn er al genoeg.’

U brengt die verliefdheid waarachtig voor het voetlicht, en binnen dat realisme hoort kennelijk een schamele, directe taal. Het is een en al ‘pik’ en ‘spuiten’. Bedienen we ons in bed van sjablonen?
‘Wat ze zeggen, kennen we inderdaad uit porno. Maar als je kijkt naar de beschrijvingen, dan kom je in je eigen universum. Seks mocht geen bijrol hebben. Vieze woorden zijn sterk, je oog valt daar als lezer direct op. Maar ik dacht: ik moet er overheen. Ik moet schaamteloos zijn, want het is belangrijk in het verhaal. En ja, er treedt in bed nu eenmaal verbaal een bepaalde verschraling op. Er gebeurt iets fysieks, ik zie vrijen als een vorm van intiem communiceren. De mond – voorzover die spreekt – gaat eigenlijk op de automatische stand, die heeft een bijrol. Wat het lichaam communiceert, is veel belangrijker. Lichaamstaal is in het dagelijks leven vijfentachtig procent van de communicatie en in bed is het lichaamstaal all the way. Ik geloof dat belangrijke zaken tijdens het vrijen worden gecommuniceerd, er wordt iets geheimgehouden, er wordt iets per ongeluk geuit. Je leert in bed heel veel over elkaar. Een vrijpartij is niet alleen een staalkaart van je relatie, maar toont ook waar het heen gaat en waar het vandaan komt. Dat is zo onthullend, dat er maar weinig mensen hun vrijpartij evalueren.’

Doet u dat zelf?
Schaterlach: ‘Nee, zeg, kom op. Maar het zou wel moeten. Al was het maar als tegenwicht: seksuologen bijten zich op de televisie vast in aberraties. Maar de meeste mensen zijn hetero’s, ze vrijen in bed, ze hebben een beperkter repertoire – dat is óók een verhaal. En dat is niet slecht. Je kunt heel fijn normaal vrijen. Het draait uiteindelijk niet om het schieten, kreunen en hijgen. Het gaat om de honger naar elkaar en die moet tijdens het vrijen gevoed worden. Maar in al die programma’s over seks gaat het nooit over die vampiristische honger.’

‘Het gaat om de vampiristische honger naar elkaar en die moet tijdens het vrijen gevoed worden’

Waarom wilde u die intimiteit doorgronden?
‘Toen ik klaar was met mijn voorlaatste roman Ik was Amerika dacht ik: er zit een romance in, maar ik ben er niet klaar mee. Ze zullen elkaar krijgen, dat was nieuw voor mij, want in mijn eerste twee romans krijgt niemand elkaar.’

Was dat een weerspiegeling van eigen geluk, inmiddels?
‘Ik denk het wel. Toen míjn romance eindelijk een huis vond, ging ik over de liefde schrijven. Ik was verliefd en gelukkig en wist dat dit een plek had in het universum. Ik wilde alles vertellen, maar daarvoor moest ik het eerst begrijpen. Daarom vertelde ik achterstevoren: uit wie mijn personages geworden waren, kon ik ze volledig doorgronden.’

Het blijft even stil. Dan komt hij terug op de voorlaatste vraag, die over intimiteit: ‘In april 2012 was mijn vader overleden. In de zomer daarna schreef ik op uitnodiging van De Groene een verhaal. Dat bleek te gaan over een man in een kamer die een boek leest, terwijl zijn vader in die ruimte ligt te sterven. Precies wat ik een paar maanden daarvoor had meegemaakt. Dat verhaal wees mij de weg. Dat sterven is heel fysiek, dat beschrijf ik minutieus, en toen wist ik dat ik intimiteit literair aandurfde. Ik was eraan toe.’

Marxist
Peek is koffie aan het zetten, een karweitje dat hij luister bijzet door te fluiten en te zingen. Onderwijl neus ik in zijn boekencollectie, macht der gewoonte. Bij terugkomst wijst hij in zijn goed bevoorrade boekenkasten op het werk van Karl Marx – waar ik pal voor blijk te staan. De Duitse denker staat in strikt alfabetisch gelid naast romanschrijvers.
‘Ik bestudeer momenteel Marx om hem te plunderen voor m’n ontwikkeling. Het voelt alsof ik een richting nodig heb voor mijn politieke impulsen. Het Communistisch Manifest van Marx en Engels raakte mij. Marx biedt mij snelheid in het beoordelen van maatschappelijke situaties. Marx en ik, we zijn nu in gesprek.’
Marxist? Hoe kun je dat nou beweren als je kennis hebt van de geschiedenis? Die heeft Peek, weten we uit zowel zijn debuutroman Armin (2006) als het boek waarmee hij literair zijn naam vestigde, Ik was Amerika (2011). In beide boeken, waarin het verleden duister doorwerkt in het heden, darren oude nazi’s rond.
Natuurlijk weet hij tot welke misdadige regimes de communistische utopie heeft geleid, zegt Peek desgevraagd. ‘Maar ik bezie Marx als filosoof en filosofen mogen ernaast zitten. Met Plato in de hand maak je ook geen ideale staat. Daarom staan zulke denkers in mijn kast bij de schrijvers.’
Peeks flirtage met Marx is om nog een andere reden intrigerend. Zijn achternaam is bekend uit het Nederlandse (en in uitbreiding: Europese) straatbeeld: de winkelketen van kledingwarenhuizen Peek & Cloppenburg. Bij zo’n bemiddelde komaf verwacht je eerder dat de jonge Gustaaf het liberalisme met de paplepel ingegoten kreeg.

Foto: Alek
Foto: Alek

‘Klopt,’ zegt hij geamuseerd. ‘Ik ben dan ook de enige in mijn familie. Ik weet niet wat mij heeft aangevuurd, opgestookt, misschien zelfs vergiftigd, om iets anders te denken. Er zit al iets antagonistisch in mijn karakter en ik word ronduit kwaad om maatschappelijke misstanden en de ongelooflijke stupiditeit die daar meestal aan ten grondslag ligt.’
Peek is een man van uitersten, zoals ook blijkt uit de twee polen die zijn oeuvre bestrijkt. Sprak hij net over de innerlijke roerselen van man en vrouw, nu stuitert zijn maatschappelijke wereldbeeld de kamer in. ‘Ik denk veel na over de verzorgingsstaat, ik geloof daar sterk in. We moeten terug naar het nulpunt: een verzorgingsstaat die de samenleving in stand houdt en de noden verzacht en lenigt. We zitten nu opgescheept met zoiets pervers als de hypotheekrenteaftrek, iets waar al decennia miljarden aan verspild worden. Er zijn mensen – ik ken ze van héél dichtbij – die klagen over kunstsubsidies, maar de hypotheekrenteaftrek voor hun villa overstijgt de subsidie van een heleboel schrijvers tezamen. De verzorgingsstaat bedient de verkeerden.’
Peek neemt een teugje espresso, en vervolgt: ‘Wie zoals ik vaak naar Amerika gaat, keert schreeuwend terug en zegt: er móét een verzorgingsstaat zijn. Maar het is nu al heel moeilijk om een basis te bieden. Ziekenzorg en energie zijn uit handen van de overheid, twee pijlers. Het nieuwe zorgstelsel van minister Hoogervorst voelde als een coup. En waar bleef het verzet tegen minister Brinkhorsts sinistere splitsing van energiebedrijven?’ Met een feilloze imitatie van diens opgewekte woorden: ‘De keuze wordt groter, de prijzen gaan omlaag, het wordt allemaal groen!’ Peek lacht smalend. ‘Ik heb het krantje nog van de energie-wende waarin Brinkhorst dat zegt. Als je dat nu leest…’
Hij zucht, zegt: ‘Ik wil zo links mogelijk stemmen, maar op wie? De SP wil de verzorgingsstaat behouden zoals die is… Waanzin, dat is onhoudbaar. Ik ben voor volledige hervorming en herstructurering. En de rest… Toen GroenLinks naar Afghanistan ging, hield ik het daar voor gezien, want ik ben pacifist. In een normale wereld zou ik op de PvdA stemmen, maar ik ben een PvdA’er die al ruim twintig jaar stemgerechtigd is en nooit PvdA stemde. Landelijk heb ik laatst SP gestemd, maar of dat een vervolg krijgt? In het verkiezingsprogramma van de SP in Amsterdam staat dat ondernemers niet aan te veel regels onderworpen moeten worden… Het socialisme poetsen ze uit hun blazoen. Nee, dat wordt niks. Als burger voelt het als een groot gemis dat ik van geen enkele partij lid ben. Ze zouden iets aan mij kunnen hebben.’

Mat en moe
Godin, held is ruim een week uit als we ons tweede gesprek voeren. Het is druk in de Nederlandse letteren, het lijkt wel of we hier nu meer dan ooit een rentrée littéraire hebben. Al die in de maanden oktober en november verschijnende grote romans dingen naar media-aandacht en de lezersgunst. Peek reageert laconiek: ‘Het is file, we staan in de rij.’ Even later: ‘Je moet het schrijven erg leuk vinden, de onzekerheid eromheen krijg je er gratis bij. Je denkt: het boek is af, het komt uit, ik kan nu ontspannen – vergeet het maar.’

Foto: Alek
Foto: Alek

Peek noemt zich inmiddels ‘mat’ en ‘moe’, na de publicatie van zijn (positief onthaalde) roman. Hij lijkt iets minder heftig dan ruim een maand geleden.
Wat is er veranderd sindsdien?
‘Aan het boek niets. Ik begin nu die afstand te bemerken tot het boek waardoor ik er steeds meer over kan zeggen. Tegelijkertijd voelt het nu – zo hoort het ook – alsof het boek alweer aan het vervagen is. Zodat ik het niet meer mee hoef te torsen. Het was een goede schrijfperiode, maar dat moet weer vervagen. Ik bevind mij nu nog in een tussengebied, met aan de ene kant het heldere zicht op wat mijn roman is en anderzijds het sluipende vergeten. Af en toe benadert iemand mij met een vraag over een bepaald hoofdstuk of een personage en dan heb ik een minuutje nodig om te weten waar hij het over heeft.’
Het klinkt alsof u iets te boven moet komen.
‘Dat klopt. Schrijven is heftig. Bij die matheid die ik nu ervaar, afgewisseld door euforie, bij al die dalen en pieken, komt nu ongeduld aanzetten. Ik wacht tot ik weer op volle sterkte ben. Ik ben negenendertig, het voelt alsof ik literair almaar sterker word. Ik wil geen tijd verliezen, het moment beiden. Ik heb lang genoeg gewacht.’

Priscilla Presley
Vier romans in acht jaar is geen geringe productie. Maar Peek rekent anders: vanaf de eerste manifestatie van het besef dat hij wilde schrijven. Het begon met lezen, het échte, verslindende lezen. Met Koning van Katoren of Guus Kuijers’ jeugdliteratuur vermaakte hij zich wel, maar het boek dat hij op z’n dertiende uit de kast van zijn grootmoeder bemachtigde, een ‘vette’ Engelstalige paperback, was andere boek: een biografie van Priscilla Presley. Die losse wereld kende de op ervaringen beluste puber nog niet.
Een ander schot in de roos was Henry Millers Tropic of Cancer, dat Gustaaf kreeg aangeraden van zijn vader. ‘Waar gaat het over?’ wilde de zestienjarige weten. ‘Over neuken,’ luidde het bondige antwoord. Dat gaan we dóén, wist de jonge lezer. Maar Peek kreeg daarmee meer dan een vergezicht van hem toelonkende seks in handen. Hij ervoer voor het eerst de aanwezigheid, de intensiteit van een schrijver in Millers zinnen, en wist: dit is iets voor mij.

Na het gymnasium in Apeldoorn wachtte de studie rechten te Leiden. Twee jaar hield hij het vol, toen had hij zijn propedeuse behaald en zich afdoende ‘een keurige zoon’ betoond – zijn studie rechten was een wens van zijn vader. ‘Daarna werd het vier jaar lang de studie Engels, ik wilde zo dicht mogelijk bij de boeken blijven.’

Nagels op de Olivetti
Er was méér dat zijn schrijverschap incubeerde, vertelt Peek. Hij denkt daarbij aan zijn in twee jaar geleden overleden vader, die journalist was. Eerst als in Jakarta gestationeerd correspondent bij Het Vrije Volk, daarna in dienst van de Apeldoornse Courant, uiteindelijk als freelancer. ‘Ik groeide op in een huis met getik. Het geluid van nagels op de Olivetti. Zoals hij te werk ging, doe ik het ook: eerst denken en het dan uitvoeren. Dus dan hoorde je enorm tikken, daarna bleef het een poos stil en dan barstte het weer los. Dat hakte er bij mij in.’

‘Waar gaat het over?’ wilde de zestienjarige weten. ‘Over neuken,’ antwoordde zijn vader

Toch was het juist zijn vader die niets moest hebben van de schrijversroeping van zijn zoon. ‘Zoals dat bij ons in de familie gaat: mijn grootvader overleed en al het familiekapitaal kwam de volgende in de lijn toe: mijn vader. Dan kun je denken: ik ga dat geld gebruiken voor iets leuks. Mijn vader besloot meer aandacht te besteden aan óns, zijn drie zonen. Dat is niet altijd de beste aandacht in een tijd waarin je zelf zoekende bent. Hij zat er goed bovenop. Ik wilde Engels studeren, dat zag hij niet zitten. Hij was zelf vrijgelaten door zijn ouders en hij deed het altijd voorkomen alsof hij liever meer sturing had gewild. Jammer maar onvermijdelijk: we dreven uit elkaar.

Zeker toen ik aankondigde dat ik wilde schrijven, kunstenaar wilde worden. Op een gegeven moment spraken we elkaar ook niet meer, ik weet eigenlijk niet waarom. Ik begrijp het nog steeds niet, ik heb altijd gedisciplineerd gewerkt, altijd mijn best gedaan, ik was nooit aan het lanterfanten.’
Zijn mening veranderde niet toen uw romans in druk verschenen?
‘Ik hoorde van mijn moeder dat hij af en toe een beetje stoer deed tegenover de buren over mijn schrijverschap, maar tegen mij geen woord. Een keer kreeg ik hem boos aan de lijn. Ik had een interview gegeven aan de Volkskrant, waar ik zelf tevreden over was, want: drie pagina’s lang. Maar hij was kwaad omdat ik had verteld dat, toen hij een tijd overspannen was, we in de ziektewet terechtgekomen waren. Nee, mijn grootvader hielp ons niet uit die malaise. Hij was heel streng, hij zei: je krijgt pas wat als ik dood ben, anders ga je er toch maar verkeerd mee om. We hadden dus toen geen cent meer en ik had het gewaagd om ons gezin in die tijd lower middle class te noemen. Dát kreeg ik van mijn vader te horen. Die uitspraak vond hij schandelijk.’

Een ruif met gedichten
Er is nog een tweede blijk van vaderlijke erkenning, minder negatief maar even indirect. ‘Hij lag in een kliniek in Duitsland. Alvleesklierkanker. In Nederland hadden ze hem al opgegeven, maar daar is hij succesvol geopereerd. Ik moest mijn moeder een lift geven en toen ben ik ook maar even naar binnen gegaan. Dat waren geen normale ziekenhuiskamers, maar luxe hotelkamers. Mijn sociaaldemocratisch hart kwam ertegen in opstand, want ik realiseerde mij: als je dit kunt betalen, overleef je het. Op een gegeven ogenblik kwam de verpleegster binnen en hij zei: “Mein Sohn ist Schriftsteller.” Uit dat moment bleek dat hij wist wat ik deed.’
Inmiddels geniet Gustaaf Peek financiële armslag. ‘Na de dood van mijn vader kwam het familiekapitaal terecht bij mijn broers en mij. Eén keer per jaar is er een vergadering.’ Lacht: ‘Meer mag ik er niet over zeggen, geloof ik.’

Foto: Alek
Foto: Alek

Zijn leven veranderde daardoor niet in vergelijking met de jaren ervoor. ‘Mijn grootmoeder had bedacht dat ze na haar dood iets wilde nalaten aan de kleinkinderen. Dat heeft mij immens geholpen in mijn loopbaan. Ze stierf in 1997, ik studeerde af in 1999 en daarna heb ik dankzij haar legaat redelijk maniakaal vier jaar lang geschreven. Ik had wel even een baantje, een paar dagen per week in de Openbare Bibliotheek van Leiden. Maar ik merkte toen al dat ik elke minuut in het schrijven moest steken.’
Hij had daartoe een plan: eerst korte verhalen, daarna een roman. ‘Een kort verhaal leek mij makkelijker te doorgronden dan een roman. Als Hemingway wilde ik schrijven.’ Het werd een desillusie: ‘Zijn korte verhalen zijn afschuwelijk goed en vanuit het klassieke ideaal van translatio-imitatio-aemulatio liep ik tegen een stenen muur op. Hoe kun je hem ook overtreffen?’
Vervolgens schreef hij een paar jaar lang alleen gedichten. ‘Ik vond daar wat ik zocht, ik ging denken in units: elk verhaal is in eerste instantie het juiste woord in de formulering, dan in de alinea, vervolgens in het hoofdstuk, ten laatste in het boek. Taal is dus een verzameling componenten. Zo streng moet je zijn, leerde ik van de poëzie.’
Hij stond elke dag vroeg op, ging aan het werk, maakte lange schrijfdagen. ‘Het enige waarmee ik die vrijheid kon rechtvaardigen, was door hard te werken.’

Op zeker moment had hij ‘een ruif met gedichten’ en die moesten de wereld in. Een stuk of tien vonden hun bestemming in literaire tijdschriften. Hij trok de stoute schoenen aan, verstuurde het manuscript van zijn eerste dichtbundel naar uitgevers en ontving de standaard afwijzingsbrief. Mislukt?
Nou nee, vindt hijzelf. Want zijn bestemming was al bezegeld in de winter van 2002. Het tijdschrift De Tweede Ronde had een gedicht van hem geplaatst en de aanstormende poëet was uitgenodigd op een medewerkersborrel, tegen Kerst. ‘Ik woonde in Leiden, in Amsterdam kende ik geen hond. Op een gegeven ogenblik was het gedaan met die borrel, ik had de hand geschud van menigeen, wat biertjes op en toen moest ik naar huis. Juist toen was er een treinstaking.’ Via een lange tocht door de bollenstreek stond hij daar dan, om vijf uur ’s nachts, bij een verlaten remise op het platteland, in de sneeuw. ‘Maar in mijn mythische binnenwereld voelde het als iets jubelend groots. We gaan nu door, wist ik.’

Misschien wachten ze op mij
Hij zette door, trotseerde afwijzingsbrieven, nu ook voor zijn eerste roman. Zijn geduld werd danig op de proef gesteld, want na bijvoorbeeld een sympathiek aanmoedigingsmailtje van uitgeverij Querido bleef het weer een half jaar stil. Maar op een gegeven ogenblik had hij beet, zijn debuut Ik was Amerika kon verschijnen.
Fast forward: het boek werd bekroond met de BNG Nieuwe Literatuurprijs en de F. Bordewijk-prijs. ‘Van die roman werden vijfduizend exemplaren verkocht, voor mij een enorm getal. Ik koester de gedachte dat ik sindsdien een publiek heb. Je wilt dat je boeken gelezen worden. Ik had nooit een echt publiek gehad, maar na Ik was Amerika dacht ik: misschien wachten ze op mij. Daar hoop ik nog steeds op. De ruimte om te mogen blijven schrijven is het allerbelangrijkst. Weet je wat Robert de Niro zei toen hij een Academy Award kreeg voor zijn rol in het tweede deel van The Godfather? “Gelukkig, ik mag nu nóg een film doen.”’
Nadat hij terug is uit de keuken met versnaperingen, zegt hij: ‘Als ik aan een nieuw boek begin, denk ik: wat is een roman? Waar kan die uit bestaan? Wat moet die voor mij doen? Die spanning van dat elementaire bevragen komt dan in het boek. Ik vind mijn eigen oeuvre spannend, omdat ik mij per boek een nieuwe vrijheid toesta.’

Vanuit het idee van Milan Kundera dat je alleen schrijft als je iets kunt toevoegen aan wat er nog niet eerder was?
‘Ik moet die ruimte voelen. Van een afstand denk je bij Godin, held: man, vrouw, love story. Maar bij de manier zoals ik het voor mij zag, dacht ik: wie doet het zo?’


Toch weet je wel wat je kunt verwachten als je een Peek-roman in handen krijgt: buitenstaanders, dromers die…
Peek onderbreekt me: ‘Je hebt het over de werelden van contradicties die ik oproep. In mijn boeken probeer ik die werelden te verenigen en ik ben op zoek naar morele minimumvereisten. In mijn boeken huizen strikt genomen zwarthartige klootzakken, maar daar begint de kunst. Wat kan ik openen in de harten van de personages en de lezers?’


Vormt dat bevragen en zoeken de bron van uw verbeelding?
Opeens spreekt Peek langzaam, met nadruk, en de echo van zijn bedwongen stotter die daarvoor hoorbaar was, is verdwenen: ‘Ik probeer iets te vangen. Toen ik opgroeide, was de wereld een onzekere, bedreigende plek. Ik ben niet misbruikt of veel geslagen, maar zo kwam de wereld over. Kunst hielp mij om die te compartimenteren. Ik kreeg meer greep op mezelf toen ik merkte dat ik taal kon inzetten om mezelf te ontwikkelen én te versterken. Schrijven maakt mij een beter mens. Vrolijker. Rustiger. Hemingway gaf mij de grammatica; hoe ga je met een harde wereld om, hoe kun je daar laconiek over zijn? Veel van mijn werk behandelt harde zaken op die manier. Dat heeft ook met mijn persoonlijkheid te maken, ik ben vriendelijk en vrolijk, ik lach veel.’

Hemingway leverde de grammatica, maar er ontbrak nog wat. ‘De metaforen, de woorden om het concrete mee uit te drukken. Dat leerde ik van de poëzie en van de schrijver Richard Brautigan. Bij hem wordt de metafoor de nieuwe werkelijkheid. Dat herkende ik, in mijn gedachten gaat dat net zo. En ja, spreek je over metaforen die de werkelijkheid vervangen en verbeteren, dan kom je al snel bij de grootheid “tijd” uit. Tijd is uiteindelijk de enige die mijn boeken beoordeelt. Ik moet mijn boeken schrijven zodat ze hun dynamiek met de tijd kunnen aangaan, ze moeten er zijn, alleen in concrete, papieren vorm kunnen ze de tijd mogelijk trotseren, misschien zelfs overwinnen – en daarmee de dood.’
Een boek komt op je weg, is zijn ervaring. ‘Dus mijn boek moet zweven, zodat het rond kan blijven gaan op aarde, zodat het gevonden kan worden door iemand die zoekt. Zo was het voor mij, zo kwam dát boek, díe film in mijn leven. Je moet iets in een baan brengen, alsof elk boek weer een nieuwe planeet is die draait, iemand hoeft zijn arm maar uit te steken om dat boek eruit te halen.’

Gustaaf Peek, ‘Godin, held,’ Querido, 274 p., € 19,99