Ze willen trouwen of ze moeten trouwen van hun ouders. Totdat het zover is, volgen de leerlingen van de School voor Mode en Kleding naaldvakken, informatica en drama. En maken ze uitstapjes naar musea. ‘We proberen ze de ogen te openen door het goede van de Nederlandse cultuur te benadrukken.’

Op 18 mei verscheen het boek De gouden jaren van het linkse levensgevoel: het verhaal van Vrij Nederland door John Jansen van Galen. Oud-redacteuren van VN tippen hun favoriete verhaal. Vandaag: Marjo van Soest over de meisjes van de Madurastraat.

De hele hal op eenhoog ruikt naar strijkgoed; alsof zojuist de uniformen van een hele kostschool zijn geperst. Uit lokaal 24 klinkt een zacht geraas. ‘Iemand heeft het persapparaat weer aan laten staan,’ zegt Heleen van Dam laconiek. Ze zit in de lerarenkamer een sigaretje te roken. Collega Caroline Borger steekt haar hoofd om de hoek van de deur en meldt dat zeker drie leerlingen uit de tweede stoned uit hun ogen kijken. ‘Zeker weer naar de coffeeshop om de hoek geweest,’ zegt Van Dam gelaten. ‘Kijk maar even hoe het gaat. En volgende keer de ouders waarschuwen.’

De tweede heeft praktijkles. Informatica, staat op het rooster, maar er is een cruciale sleutel onvindbaar en de les kan vandaag geen doorgang vinden. De klas laat luidkeels haar teleurstelling blijken. Door het geloei heen roept juf Borger ferm: ‘We gaan zakken en splitten maken.’ ‘Vrij! Vrij! Vrij!’ scandeert een meisje met een hoofddoek op witte Nikes. Juf Borger probeert zonder al te veel stemverheffing boven het tumult uit te komen. Na vijf minuten pruttelt de tweede nog wat na – ‘juf! die scharen zijn allemaal bot’ – maar uiteindelijk zitten ze allemaal braaf zakken met kleppen en splitten te maken.

In het hart van de Indische Buurt, in het oude, haveloze gebouw van een voormalige basisschool, zetelt de School voor Mode en Kleding. Een kleine, veilige school voor voorbereidend beroepsonderwijs met extra aandacht voor de individuele leerling, die de voornamelijk allochtone meisjes in Amsterdam-Oost iets meer wil meegeven dan een gewone vakopleiding. De leerlingen krijgen naast de gewone vakken van de basisvorming ook wat Nederlandse geschiedenis en cultuur, ze maken uitstapjes naar musea, doen mee aan culturele projecten en bespreken in de klas onderwerpen als hun toekomst, hun seksualiteit en hun positie als meisje in de Nederlandse cultuur. Zo leren de zesentachtig meisjes (en één Surinaamse jongen) in de Madurastraat niet alleen een vak, maar worden ze ook rijp gemaakt voor de Nederlandse samenleving.

De docenten. Van links naar rechts: directrice Yvonne Chabot, Maaike Bosma, Caroline Borger, Heleen van Dam en conciërge Roy. Foto: Anna Tiedink

Aan idealisme, inzet en goede wil ontbreekt het niet bij het kleine groepje leerkrachten. Er wordt veel van hen gevraagd. Met alle sores, alle gein en gekte van de multiculturele samenleving krijgen ze hier te maken. ‘Goed personeel sleutel tot succes zwarte school,’ staat er vandaag in de krant. Een krachtige, bevlogen directie, een hecht team, orde en rust en een onwankelbaar vertrouwen in de capaciteiten van de leerlingen – dat is de toverformule. ‘O, ik geloof het meteen,’ zegt directrice Yvonne Chabot monter. ‘Hoe het allemaal zou moeten, weten we hier maar al te goed.’ Ze zucht. ‘Maar we hebben maar een klein groepje mensen dat dagelijks met de leerlingen bezig is. En nu alweer twee zieken, waardoor alles op vier leerkrachten aankomt. Dat is pittig werken, hoor.’ Het bezoek van de inspectie is net achter de rug. Chabot: ‘Ze waren vol lof over de sfeer en het team. Ze vroegen wel: wat zijn jullie eigenlijk, een opvangcentrum of een onderwijsinstelling?’

Ze vroegen wel: wat zijn jullie eigenlijk, een opvangcentrum of een onderwijsinstelling?’

Bij gebrek aan een echte directiekamer zetelt de directrice in een in tweeën gedeeld klaslokaal. Een ficus en een tinnen theestel geven de holle ruimte toch iets huiselijks. Yvonne Chabot gaf in een ver verleden naaldvakken, maar stond het grootste deel van haar onderwijsloopbaan aan de managerskant. Volgend jaar heeft ze er veertig dienstjaren op zitten. Terwijl haar collega’s de een na de ander opbrandden, uittraden of zich lieten omscholen, nam zij vlak voor haar pensionering nog even de leiding op zich van een van de lastigste schooltypen: vbo, dus lawaaiig, problematisch en hier in Amsterdam-Oost voor achtennegentig procent allochtoon.

Ze geeft ruiterlijk toe dat de omgang met de leerlingen niet haar sterkste kant is. Ze doet liever het management. Engelengeduld is er voor nodig om die meisjes iets bij te brengen, en met de ouderwetse Hollandse strengheid van vroeger – ‘en als ik zeg dat het stil moet zijn, dan is het stil!’ – word je alleen maar uitgelachen. ‘We zijn redelijk soepel. Ga je op je poot spelen, dan stoot je ze af. Van Dam, Bosma, Borger, Adolfs – dat zijn hier de voorbeelden. Zij hebben een bepaalde manier om die kinderen op te vangen en ze toch wat mee te geven. Ik denk dat dat alleen maar kan in een wat kleinere school. Een besloten omgeving, waarin je wat persoonlijker met ze bezig kunt zijn.’

De grootste knelpunten zijn gebrek aan goed personeel en de geringe belangstelling van de ouders. Op de laatste ouderavond waren er welgeteld vier. Het is ook lastig, zegt ze, dat veel ouders zo slecht Nederlands spreken. Maar ze vindt het ontzettend de moeite waard om die kinderen zover te krijgen dat ze nog een vervolgopleiding kunnen volgen. Chabot had daarom op een wat grotere lichting nieuwkomers gehoopt. Wil de school als besloten meisjesschool kunnen blijven draaien, dan moet het leerlingenaantal op peil blijven. Anders komt er geen subsidie meer.

Nathalie Engel (links) en Zehra Akkoc. Foto: Anna Tiedink

In het computerlokaal zit een handjevol heel jonge leerlingen, overwegend moslimmeisjes. Het is meedraaidag: nieuwkomers krijgen de allereerste beginselen van Windows bijgebracht van Borger. Eigenlijk is Borger lerares textiel, maar wegens personeelsgebrek doet ze dit erbij.

Caroline Borger is twee en een half jaar geleden hier begonnen. De eerste maanden werd ze echt op de proef gesteld. ‘Ik moest soms mijn tranen bedwingen. Veel meisjes worden thuis hard aangepakt en reageren dat hier af.’ Nu heeft ze een manier gevonden om ermee om te gaan: humor. ‘Ik ga koninklijk doen. Als ik wil dat ze hun jas ophangen, zeg ik met een buiging: als het mevrouw behaagt. Dat vinden ze leuk.

Je moet dit werk zeker met een portie idealisme doen, anders red je het niet. Wat ze aan leerstof meekrijgen, is meegenomen. In het begin sliep ik niet van bepaalde kinderen. Steeds dezelfde meisjes met zwarte kringen onder de ogen, van wie je weet: die zit thuis zwaar in de problemen. Maar ze laten niets los.’

Borger zette door, en ze kan het nu heel goed vinden met haar eigen mentorklas. ‘Zo ontroerend: toen ik na de vakantie de klas binnenkwam, kwamen ze me allemaal een zoen geven. En als ik jarig ben, krijg ik bloemen en cadeautjes. Als ze je eenmaal vertrouwen, zijn ze schattig.’

Wanneer Borger een paar dagen later met haar collega’s Van Dam en Bosma haar twaalfuurtje op het schoolplein opeet, komt een knap meisje in het wit – hoofddoek, truitje met blote rug en sexy splitten in de rok – achter haar staan. Ze masseert Borgers schouders. ‘Je stage was geslaagd, hè, Fatima,’ zegt Van Dam. Enthousiast begint het meisje te vertellen. Ze heeft topjes mogen maken voor een winkel in de Javastraat. Stralend: ‘En toen ik wegging, zeiden ze: kom maar bij ons werken als je klaar bent met school.’

Khadija Mahraoui. Foto: Anna Tiedink

Heleen van Dam, net veertig, is mentor van de grote, moeilijke derde. Ze is ook schooldecaan en vliegende kiep voor als er iemand uitvalt. Het mentorschap betekent veel voor haar. ‘Het is een kleine school dus je kent elkaar goed. De leerlingen zijn aanhankelijker, explosiever en lichamelijker dan vwo-leerlingen. En moslimmeisjes zijn extra aanhankelijk.’

Van Dam geeft veertien uur les in zes vakken. Daarnaast heeft ze nu haar handen vol aan de omschakeling van vbo naar vmbo, die Den Haag heeft voorgeschreven. ‘De meisjes moeten extra leren om ze beter voor te bereiden op het vervolg. Voor juist deze leerlingen, meer doeners dan denkers, is dat extra moeilijk.’

‘Khadija! ‘Pfft.’ Juf Adolfs maakt met hand en lippen een subtiel gebaar. Khadija sjokt naar de prullenbak en spuugt haar kauwgom uit. Klas 1A heeft dramales van Marian Adolfs. De leerlingen van de eerste stommelen rumoerig en nonchalant naar binnen. Gestoei, gesnauw, rot op, hou je bek. Adolfs zet stoelen in een kring en houdt zich Oost-Indisch doof. De les staat in het teken van het geheim. Ze moeten in een kring zitten en de ogen sluiten. Juf Adolfs loopt om ze heen en maakt veeg- en ritselgeluiden, ze moeten raden wat het is. Het onderdrukte gehinnik is niet van de lucht. ‘Het hangt aan de muur en het tikt,’ mompelt een meisje. ‘De pik van Albert Heijn,’ fluistert haar buurvrouw. Fatima en Hanan liggen in een deuk. ‘Bent u weer beter, juf,’ vraagt een ander meisje, als ze Adolfs getergde blik ziet. ‘Mooie ketting heeft u om.’

Marian Adolfs is net als Chabot een veteraan in het vak. Drieënvijftig is ze, en ze is al een keer ernstig overspannen geweest. ‘Jij wilt het te goed doen,’ zeggen sommige collega’s. Daar schuilt iets in. Maar hoe kom je van die eigenschap af? Ze zit al twintig jaar in dit type onderwijs en geeft hier drama en Nederlands.

Khadija Achefay (links) en Rossi del Rosario. Foto: Anna Tiedink

Het echte drama speelt zich soms in de klas af, voor je ogen. ‘Vorig jaar raakte er ineens een meisje helemaal hysterisch. Paniek door de hele school, binnen no time iedereen aan het huilen. Het meisje met wie het begon, moesten ze isoleren en met tikjes in het gezicht weer bijbrengen. En een paar maanden geleden heeft een leerlinge uit de vierde slaapmiddelen ingenomen op de wc. Grote schrik, ambulance voor de deur. Het is gelukkig goed afgelopen, ze wilde niet echt dood.’

De meisjes gaan over het algemeen ‘opvallend goed’ met elkaar om. ‘Van racisme merk ik niets. Er zijn wel hardnekkige vriendinnenkluitjes. Bij drama doorbreek ik dat. Dan zet ik de moslimmeisjes bij de Surinaamse en Nederlandse meisjes. Dan sputteren ze soms. Juf, ik wil niet met haar. Daar krijg je problemen mee, zeg ik dan. Later, in de maatschappij moet je ook met allerlei anderen contact maken. Ik hou heel veel rekening met hun cultuur. We houden muziekmiddagen, dan verkleden de meisjes zich als Marokkaanse prinsessen, ze nemen hun eigen muziek mee. En vorig jaar hebben ze van een Surinaamse jongen leren trommelen, zo haal je de Surinaamse cultuur binnen. Grote pret, buikdansen en bobbling door elkaar.’

Ze vindt wel dat het lesniveau door de grote verscheidenheid aan culturen de laatste jaren achteruit is gegaan. ‘Vroeger leverden we de grootste groep op c- en d-niveau af, nu halen de meesten maar net het a- en b-niveau. De meisjes worden van huis uit weinig gestimuleerd. En dan de agressie die je tegenkomt. Het zijn er altijd maar een paar, maar die vormen dan ook een blok. Met z’n allen neurieën in de les, dat soort dingen.’

Samen met Judith van de kantine, conciërge Roy, Heleen van Dam, Maaike Bosma en de stagiaire heeft Marian Adolfs een cursus ‘omgaan met agressief gedrag’ gevolgd. Ze vond het erg leerzaam. ‘Het motto is: degene die moet veranderen, dat ben jij zelf. Je mag dus niks met je vingertje doen. De spanning kan alleen verdwijnen als je zorgt dat zij geen gezichtsverlies lijden. Zag je hoe ik in de klas dat grapje maakte over die kauwgom? Een jaar geleden zou ik hebben uitgeroepen: nu ben ik het helemaal zat. En dan hadden ze me waar ze me hebben wilden: op de kast. Met zo’n terloops gebaar bereik je veel meer.’

De school doet regelmatig mee aan culturele programma’s. Een poëziedag in De Rode Hoed, waar Mariem en Seetah een prijs wonnen. En vandaag staat een bezoek aan het Tropenmuseum op het programma, als onderdeel van het project Verhalen vertellen.

Ter voorbereiding heeft de tweede ’s ochtends een speciale les van Marian Adolfs. Ze laat twee houten popjes zien en vertelt daar iets over. De popjes dateren uit de Tweede Wereldoorlog, haar grootvader maakte ze toen hij ondergedoken zat. Die middag bekijken ze in het museum andere voorwerpen waar bijzondere verhalen aan kleven. Daar, voor de vitrines met antieke wapens, ontpopt de Nederlandse Joyce zich als deskundige: ‘Zie je de gleuven van die kris, die zijn om het bloed weg te laten lopen. Als de kris in het lichaam zit en er zijn geen bloedgleuven, dan stopt het bloeden, maar met die gleuven bloedt iemand rustig dood.’ ‘Eng, man,’ vindt Priscilla. Arassi is bleek en stilletjes. Problemen thuis. Juf Adolfs loopt zo nu en dan even met haar op, legt een arm om haar schouders.

Maaike Bosma is met haar vierentwintig jaar de jongste lerares. Jong, 1,80 meter, rustig en goedgehumeurd. Ingrediënten die hier in je voordeel zijn. Vandaag heeft ze de vierde, die volgende week examen gaat doen. Dit zijn Bosma’s laatste weken op school. Ze gaat naar Het Nationale Ballet, als kostuumnaaister. Bosma heeft hier drie jaar de modevakken gegeven.

De klas gonst en zoemt van bedrijvigheid. De meeste leerlingen zijn geconcentreerd aan het knippen en stikken aan grote tafels. De pers- en strijkmachines staan aan. Het is heel warm in de klas, een meisje met dik zwart haar laat haar hoofddoek zakken. Latifa zwoegt op een colbert. ‘Juf, kunt u komen, ik krijg die revers niet goed.’

Karima, Brigitte, Zehra en Mariem zijn klaar met hun examenopdrachten en gaan met mij in een lege klas zitten om te praten. Surinaamse Brigitte is van hen vieren de enige die verder wil in het kledingvak. Een eigen zaak, dat is haar grote wens. De andere drie willen toch liever ‘iets met mensen’. Het modevak is hen tegengevallen. ‘Het is zo moeilijk, vooral patroontekenen.’ Karima en Latifa gaan sociaal pedagogisch werk doen, Mariem verpleegkunde. ‘Je moet een paar vakken op c-niveau hebben, en dat hebben wij,’ zeggen ze trots.

Ze zijn heel erg aan hun klas gehecht. Brigitte: ‘Als er iets is, lossen we het samen op. We kunnen alles met elkaar bespreken. Wat je na schooltijd doet, als je ruzie met je ouders hebt. Je geeft elkaar raad.’

We kunnen alles met elkaar bespreken. Wat je na schooltijd doet, als je ruzie met je ouders hebt. Je geeft elkaar raad.

Latifa: ‘Toen Saidha die pillen had geslikt, bijvoorbeeld…’ Brigitte: ‘Het was haar bijna gelukt om zelfmoord te plegen. Toen ze het net gedaan had, kwam ze het ons vertellen, en toen zijn wij met Van Dam gaan zoeken waar de rest van die pillen lag.’ Latifa: ‘Ik schrok heel erg. Ik haalde haar elke ochtend op om naar school te gaan en ze had niets gezegd.’ Brigitte: ‘Toen ik bij haar in het ziekenhuis was, zei ze steeds: wat heb ik gedaan? Ze moest veel huilen. Alle meisjes hebben haar een brief gestuurd met grapjes en aanmoedigingen. Daarna hebben we haar allemaal opgevangen. En nu maakt ze er zelf weer grappen over.’

Waarom zou ze het hebben gedaan? Latifa: ‘Ze heeft op school vriendinnen die meer mochten dan zij.’ Brigitte: ‘Surinaamse meisjes mogen meer dan Marokkaanse. Maar niemand is jaloers op een ander. In onze klas gunnen wij elkaar alles.’ Bespreken jullie met je ouders wat je verder wilt doen, na je opleiding? ‘Soms’, zegt Brigitte. Latifa en Karima, eensgezind: ‘Dat vinden onze ouders echt heel belangrijk.’ Brigitte: ‘Daarom kunnen wij het zo goed met elkaar vinden. Wij zijn niet zoals veel andere meisjes alleen met trouwen bezig. We praten ook gewoon over jongens.’

‘Hé, Hema-worsten!’ roept Fatima naar boven. De meisjes van de vierde trakteren juffrouw Bosma op een afscheidspicknick op het schoolplein. Het is prachtig weer, en Brigitte en Karima lopen af en aan met chips, spekjes, roomijs, noten, koek en frisdrank. Hema-worsten, dat is het scheldwoord voor de twee Nederlandse meisjes uit de derde die even uit het raam kijken om te zien waar de drukte vandaan komt.

Ranke Brigitte, die in naveltruitje en ultraminirok rondgaat met stukken watermeloen, noemen ze moeder Teresa. De meisjes buitelen als jonge honden over elkaar heen. ‘Juf, wanneer gaat u trouwen? Mogen we langskomen? U gaat toch nog wel mee met schoolreis? Naar Six Flags? We gaan toch weer naar Six Flags, hè, juf?’

Er is bezoek in de lerarenkamer. Men maakt zich op voor het maandelijkse zorgbreedte-overleg. De schoolzuster, de leerplichtambtenaar, iemand van het Psychologisch Pedagogisch Instituut, Heleen van Dam en Maaike Bosma buigen zich over de probleemgevallen. Meisjes met lichamelijke klachten, ernstig verzuim, onhandelbaar gedrag, het komt allemaal aan bod. Na afloop vraag ik Bosma hoe het nu met Saidha is.

‘Goed. Ze doet straks examen. Ze vindt dat ze het thuis nog even moet volhouden, en dan zal ze haar eigen weg wel gaan. Ja, dat maken we hier ook mee. Dan ben je opeens in het ziekenhuis met een leerlinge. Ik heb nog contact gehad met de huisarts, en de ziekenhuispsycholoog heeft met de ouders gesproken. De schoolverpleegkundige heeft met Saidha gepraat en haar folders meegegeven voor als ze meer hulp wil. Meer kunnen we niet doen. Als de ouders niets willen, houdt het voorlopig op.’

Heleen van Dam staat voor een klein, landerig klasje, de helft van de derde. De andere helft is op stage. Ze bespreekt de voor- en nadelen van synthetische stoffen, schrijft iets op het bord. Voor me maakt een meisje aandachtig de ogen van haar buurvrouw op. Bij het raam zitten twee leerlingen die er, op hun plateauzolen na, uitzien als nonnen, elk met een walkman op. Als Van Dam er iets van zegt, gaan de koptelefoons tergend langzaam af en beginnen ze rad Marokkaans met elkaar te fluisteren. Twee dames met paardenstaarten stuiteren opgewekt naar binnen. ‘Verslapen, sorry, hoor.’

‘De school gaat failliet, hè,’ zegt een van de meisjes. ‘Omdat niemand meer wil komen.’ ‘Als jullie zo doorgaan, zeker,’ zegt Van Dam.

Een paar dagen later. De andere helft van diezelfde derde is terug van stage, vol enthousiaste verhalen. Er ligt al een prachtig dik stageboek van Amanda op Van Dams bureau, met een zwarte bontkaft en versierd met speldenkussens en veertjes.

Khadija, Hafsa, Amanda, Zhara, Charifa en Rossi laten zich verleiden om voor de klas te komen en te vertellen waar ze geweest zijn en wat ze gedaan hebben. Porto Ricaanse Rossi wil eerst niet. Kom op, Barbie, roepen de meisjes tegen haar. Ik ben geen Barbie, zegt mooie Rossi. Ze gaat onwillig naar voren en steekt van wal. Stage motorvoertuigentechniek deed ze, op het Timorplein. Meteen de eerste dag sleutelen in de garage. Handen, nagels, plooien in de ellebogen, alles vies. Eerst pestten de jongens haar, maar dat was snel voorbij. ‘Jij bent eigenlijk ook een jongen,’ hadden ze na afloop tegen haar gezegd, en dat vond ze een compliment. Niemand daar noemde haar Barbie. Vond je het leuk, roept Charifa. ‘Hartstikke.’ Auto’s uitdeuken moest ze ook, met van die hamertjes. Daarna mocht ze werken in een mooie grote showroom. Ze wil verder als automonteur. Van Dam, opgewekt: ‘Zo zie je resultaat van je werk. En je ziet: het zijn niet allemaal probleemkinderen. Neem Khadija: een stoere meid, streng moslim, maar ze zit wel op kickboksen.’

Seetah en Bharti, zestien en zeventien, zijn buitenbeentjes op deze school. Ze hebben allebei eerst op andere scholen gezeten en zijn hier meteen in de derde geplaatst. Ze hebben een grote voorsprong op de andere leerlingen en halen met weinig moeite hoge cijfers. Bharti heeft een Indiase vader en een Mauritiaanse moeder, maar is in München geboren. Net als Seetah uit Purmerend moest ze erg wennen op deze school. Seetah, verlegen, zachtaardig, vindt de meisjes kinderachtig, een heel verschil met haar vorige school waar iedereen ‘heel wijs’ was. ‘Hier is een discussie niet mogelijk, hun mening staat al vast.’ Bharti vertelt dat ze het alleen volhoudt omdat ze tegen zichzelf zegt: ik kom hier niet voor de leerlingen, ik kom voor de lessen. ‘En omdat ik bevriend ben met Seetah, en met Hanan. Hanan is anders dan de meeste Marokkaanse meisjes hier. Met haar kun je wel praten, zij luistert echt.’

Seetah: ‘Ze vragen mij of ik aan zwarte magie doe. Omdat ik piercings heb en me anders kleed. Natuurlijk heb ik goeie cijfers. Het is allemaal zo makkelijk. Maar die kinderen snappen de simpelste woorden niet. De eerste dag dat ik hier was, vroegen ze me al: heb je een vriendje? En heb je het al gedaan?’ Bharti: ‘Wij hebben een heel ander leven dan zij. Wij zijn vrij, zij moeten thuis eten maken, boodschappen doen, op broertjes en zusjes letten.’ Seetah: ‘Ze worden thuis heel klein gehouden. Bharti en ik denken na over wat we verder willen in ons leven. Zij willen maar één ding: huisvrouw worden. En als ze dat niet willen, dan hébben ze het maar te willen. Daarom nemen ze de school niet serieus. Hun toekomst ligt al vast. Dat zegt Hanan ook.’ Seetah wil hierna naar het Grafisch Lyceum, en mode er als hobby bij blijven doen. Bharti wil misschien verder in de kleding, maar het vak van schoonheidsspecialiste trekt haar ook. Bharti en Seetah willen wel mee naar schoolreis, al zien ze op tegen ‘de groep’. Bharti: ‘Als we met de klas naar een museum moeten, dan loop ik helemaal achteraan. Want ze roepen naar elkaar: stomme bitch, hoer. Hier horen we niet bij, zeggen we dan tegen elkaar.’ Seetah: ‘Ik was er nooit goed in, maar ik heb hier geleerd van me af te bijten.’

Heleen van Dam pareert de kritiek van Seetah en Bharti: ‘Tegen iemand als Seetah wordt heel erg opgekeken. Maar ze mogen haar wel. Het zijn twee botsende werelden. Neem Saidha, die pillen slikte omdat ze het niet meer aankon: ik krijg gewoon kramp als ik zie hoe haar moeder nu dagelijks voor school komt patrouilleren om te zien of ze toch niet met jongens omgaat. Saidha staat er goed voor, die slaagt wel. Hopelijk kan ze naar een vervolgopleiding, verder van huis.’

Het is jammer, zegt ze, dat veel meisjes niet de school, maar een vriendje als ontsnappingsroute zien voor het regime van thuis. ‘Ze weten niet hoe snel ze moeten trouwen. Daarmee denken ze zich een stukje vrijheid te verwerven, maar meestal pakt het heel anders uit. Twee jaar geleden was een leerlinge van zeventien opeens halverwege het jaar weg. Ze had een Marokkaanse jongen van zevenentwintig ontmoet met een dikke Mercedes. Ze trouwden. En ineens liep ze gesluierd door de buurt. Mocht haar moeder en zusje niet meer zien. Doffe ellende. Een halfjaar later zat ze in een blijf-van-mijn-lijfhuis.’

In de wasruimte. Foto: Anna Tiedink

Tijdens de mentorlessen proberen Van Dam, Bosma en Borger de meisjes te motiveren om verder te leren, hun kansen te grijpen. Met z’n allen hebben ze gekeken naar de videofilm Girls, girls, girls, over geslaagde allochtone vrouwen. Bosma: ‘Sommigen werden er stil van. Misschien willen ze wel doorleren, maar het zit er niet in. Omdat ze moeten trouwen, of voor hun broertjes en zusjes moeten zorgen.’

Van Dam: ‘Wij vertegenwoordigen voor hen zo’n andere wereld. We proberen ze de ogen te openen door het goede van de Nederlandse cultuur te benadrukken. Maar tegen de invloed van thuis kunnen wij niet opboksen. Vrij zijn, je eigen geld verdienen, dat zegt ze niets. Ze zijn erg berustend. En wat ze niet zien, dat bestaat niet. Laatst zeiden een paar meisjes: juf, weet u wel dat er tachtig procent Marokkanen in Nederland wonen. Ze bedoelen in de Indische buurt, maar ze realiseren zich niet dat dat Nederland niet is.’ Maar toch. Bijna alle leerlingen in de Madurastraat slagen voor het examen en stromen door naar vervolgopleidingen. Weliswaar niet op de hoogste niveaus, maar het vereiste minimumpuntental wordt gehaald. Heleen van Dam: ‘Dat lukt ons, daar mogen we best trots op zijn. En volgend jaar krijgen we er een paar mooie lokalen bij voor de praktijkvakken. Plus een bibliotheek en een ruimte voor meer computers met internetaansluiting.’

Aan het eind van het schooljaar heeft ze het altijd even moeilijk als de vierde het nest verlaat. ‘Het zijn mijn kinderen. Zo voelt het. Ik ben in tranen als ze gaan.’