Toen in 1991 – Gorbatsjovs perestrojka was al een paar jaar onderweg – de Sovjet-Unie bezweek onder de toenemende roep om openheid en vrijheid, en er ook een einde kwam aan de communistische partij, waren de verwachtingen hoog gespannen. Het nieuwe Rusland zou, zo meende men, zich spoedig scharen onder de westerse democratische mogendheden en een glorieuze toekomst tegemoet gaan. Die mooie toekomst werd niet alleen toegedacht aan handel en economie, maar zeker ook aan gebieden als kunst en literatuur. Die waren immers – voor het eerst in de Russische geschiedenis – geheel vrij (de censuur werd officieel in 1990 afgeschaft) en móésten nu dus wel tot grote bloei komen.

De optimistische visie werd noodgedwongen al snel bijgesteld. Er ontstond een soort roofkapitalisme, waarbij een kleine groep, voornamelijk bestaande uit vroegere partijleden, criant rijk werd en een groot deel van de bevolking onder het bestaansminimum terechtkwam. De economie zakte in en bleef alleen op de...