Het is heerlijk ruimhartig te zijn. Het is al fijn als anderen het van je zeggen, maar de zelffelicitatie is het leukst: jezelf ten diepste ruimhartig vinden. Het is of je een broche opspeldt van witgoud, die flonkert in het daglicht.

De vraag is wel: voor wie is die ruimhartigheid eigenlijk bestemd? Komt ze ten goede aan andere mensen, of is het vooral een opkikker voor het eigen ego? Wie staat er nu graag bekend als benepen, zeurderig, drammerig, de man van zout op alle slakken. Liever niet. Bovendien kost ruimhartigheid weinig tot niets. Meestal gaat het toch om een royaal gebaar met andermans geld. Een rondje voor de hele zaak, de omroep betaalt. De consequenties van ruimhartigheid kunnen ook nog eens heel vervelend uitpakken, maar dan is de gulle gever al verdwenen, en blijft zijn ruimhartige reputatie toch overeind.

Iedereen van boven de veertig herinnert zich de tijd dat twee woorden als vanzelfsprekend bij elkaar hoorden. ‘Ruimhartig’ en ‘asielbeleid’. Het was de...