Er is iets wat gevaarlijker is in een dorp dan in een stad. Een gevaar dat zich razendsnel verspreidt, dat ongrijpbaar is en waar je toch lelijk de handen aan kunt branden. Het is de roddel. Voor je het weet, sta je aan iemands kant. Dan krimpt het dorp, dat al zo klein was, tot de helft, want opeens zit je in het kamp van die-en-die, maar word je gemeden door dinges en kornuiten. Je weet wel, je hebt het niet van mij. Achterklap heeft weinig woorden nodig. Een Twents vrouwtje roddelde zich het dorp in met de zin: ‘Je komt er nog wel achter’. Dat zei ze ook over de vriendelijke heer drie huizen verderop, maar in de anderhalf jaar dat ik hier woon, is hij nog steeds vriendelijk.

Roddelaars worden, gek genoeg, zeer gewaardeerd. Als het leven saai is, voorzien ze andere duimendraaiers van gespreksstof, en als het te druk is, sussen ze op de werkvloer het geweten van werkslaven. Het is niet onze schuld, de directie deugt niet. Zulk geklets schijnt gezond te zijn, maar in dorpen leven...