Vierhonderd vluchtelingen wonen er in het van oudsher arme bergdorp. ‘Er zijn 68 banen bijgekomen,’ zegt de burgemeester.
De weg langs de Ionische kust voert door rommelige dorpen. Tussen de dorpen stroken met direct aan het strand gelegen hotels, de vruchten van ongebreidelde bouwspeculatie. Dan in Riace Marina, zo’n zestig kilometer onder de regionale hoofdstad Catanzaro, rechtsaf de heuvels in. Vanuit de verte is het bergdorp zichtbaar, uitgelicht door de ochtendzon. ‘Welkom in Riace, een gastvrij dorp,’ wordt de bezoeker verwelkomd. Op het dorpspleintje doden oude mannen kwebbelend en kaartend de tijd, beschut door hoge platanen. Zuid-Italië op een warme dag in mei. Maar wacht, wat doen die vijf Afrikaanse mannen in het park voor het stadhuis? En die grote houten poort met geschilderde portretten van Afrikaanse vrouwen? Die donkere kinderen, rennend door de nauwe stegen?
Het is geen beeld dat past bij een doorsnee, vergrijsd Calabrees bergdorp. Maar Riace is dan ook geen gangbaar Calabrees dorp. ‘Er wonen hier zo’n vierhonderd vluchtelingen en asielzoekers, verdeeld over vijfentwintig nationaliteiten. Dat is ongeveer een kwart van de totale bevolking,’ zegt Domenico Lucano (1958), die vorig jaar voor een derde termijn is herkozen tot burgemeester.
We treffen hem op het kantoor van de door hem opgerichte Città Futura, stad van de toekomst, zoals hij zijn dorp Riace heeft omgedoopt. Een druk baasje, zoals hij daar in hemdsmouwen driftig met twee vingers op een oude computer zit te rammen. Zijn telefoon rinkelt onophoudelijk, op het kantoor is het een komen en gaan van vluchtelingen – de een vraagt waar haar medicijnen blijven, een tweede wil iets weten over zijn status, weer een ander wil vraagt hoe het zit met de beloofde werkplek. Je ziet het, gebaart hij, ik heb geen tijd voor een gesprek. Een halfuur later schuift hij toch welwillend aan en vertelt hoe Riace in vijftien jaar tijd van een wegkwijnend bergdorp veranderde in een bloeiende, multiculturele gemeenschap.
Vanaf de muur kijken Che Guevara en Mahatma Gandhi toe. ‘Mijn jeugdhelden, net als Franco Basaglia. Ken je hem niet? Hij was in de jaren zestig en zeventig de motor achter de radicale hervormingen in de psychiatrie. Hij gooide de deuren van de klinieken open, organiseerde schilder- en theaterlessen voor de patiënten en zette werkplaatsen op. Een groot en invloedrijk man die streed voor een nuttig en menselijk bestaan voor zijn patiënten. Wat hij in Triëst deed voor zijn psychiatrische patiënten, doen wij in Riace voor de vluchtelingen.’
Het begon met 208 Koerdische bootvluchtelingen. Moe en uitgehongerd waren ze gestrand voor de kust van Calabrië, na een dagenlange zeereis die hen eigenlijk naar Griekenland had moeten brengen. Domenico Lucano ontfermde zich over ‘deze mensen van overzee’, zoals hij ze noemt. ‘Al tweeduizend jaar komen ze van over zee naar ons toe, Grieken, Saracenen, Arabieren, Spanjaarden, piraten, wie al niet. Sommigen met goede bedoelingen, anderen met kwade. Dit keer waren het mensen die waren gevlucht voor de armoede en het geweld. Het is een kwestie van beschaving om die mensen niet aan hun lot over te laten.’
Zoals zovelen uit deze arme streek was hij als jongeling noodgedwongen uitgeweken naar Noord-Italië. Naast zijn studie chemie was hij actief in de extreem-linkse beweging, Lotte Continua, Voortdurende Strijd. Na zijn doctoraal besloot hij terug te keren naar zijn geboortedorp, er was werk aan de winkel. Riace was op sterven na dood, de verlaten huizen dreigden te verkruimelen, de school was dicht en de laatste winkel had wegens gebrek aan klandizie de deuren gesloten. Het was 1998, het lot van Riace leek bezegeld: een ontvolkt, vergrijsd dorp zonder toekomst.
Na de eerste opvang voor de Koerdische vluchtelingen te hebben geregeld, begon het hem te dagen dat zij weleens de redding van zijn dorp zouden kunnen betekenen. Hij zocht contact met de eigenaren van de al lang verlaten huizen. ‘Ik heb half Canada en de VS aan de lijn gehad,’ lacht Lucano. ‘Ik vroeg of zij hun huizen beschikbaar wilden stellen voor de vluchtelingen, als wij ze zouden opknappen en een beetje huur betaalden. De meesten gingen akkoord. Ze waren allang blij dat wij ons wilden ontfermen over hun lastige, bijna vergeten bezit.’
‘We worden er allemaal beter van. De school en de winkel zijn weer open’
Ze richtten de stichting Città Futura ‘Giuseppe Puglisi’ op, genoemd naar een door de Siciliaanse maffia vermoorde priester, en hielpen de Koerden een nieuw leven op te bouwen. De meesten van hen reisden binnen enkele jaren weer verder naar Noord-Italië, Duitsland of Zweden, hun plek werd ingenomen door de almaar toenemende stroom vluchtelingen uit Afrika, die via Lampedusa Italië waren binnengekomen. ‘Men wist ons te vinden, we kregen steeds vaker telefoontjes uit de overvolle opvangkampen met de vraag of we nog plaats hadden voor vluchtelingen en asielzoekers. We vangen er nu zo’n vierhonderd op.’
Het initiatief werd door het dorp omarmd. Natuurlijk, aanvankelijk was er argwaan, tot bleek dat de vluchtelingen zorgden voor werk, inkomsten en een schoon en levendig dorp. ‘We worden er allemaal beter van. De school en de winkel zijn weer open en er zijn 68 banen bij gekomen voor mensen uit ons dorp. De armsten van Italië helpen met een glimlach de armsten van de wereld en krijgen daar een bloeiend dorp voor terug, hoe mooi kan het zijn,’ zegt Lucano, bijgenaamd ‘Mimmo il curdo’, Mimmo de Koerd, met een tevreden glimlach. Hij grijpt naar zijn arm. ‘Elke keer krijg ik kippenvel als ik denk aan de woorden van Wim Wenders bij de première van zijn film Il Volo (de vlucht, over Riace) in Rome. Hij zei toen: “De ware utopie is niet de val van de Muur, maar wat verwezenlijkt is in enkele dorpen in Calabrië, Riace voorop.” Het was het mooiste cadeau dat hij mij kon geven.’
Een hert borduren
Er wordt heel wat af gekeramiekt, geweven en geborduurd in Riace. Her en der zijn werkplaatsen opgezet waar vluchtelingen en asielzoekers het traditionele ambachtswerk wordt bijgebracht. In de borduurwerkplaats treffen we de Afghaanse Tahira en de Calabrese Caterina, gebogen over een pastoraal wandkleed. Tahira, half verborgen onder een losjes om het hoofd gewikkelde hoofddoek, borduurt een hert, Caterina een boom; beiden dragen een oranje schort met daarop hun naam geborduurd en het logo van Città Futura. ‘Ze heeft het snel onder de knie gekregen,’ zegt Caterina goedkeurend. Zelf had ze het ambacht ooit geleerd van de nonnen. Maar tot de komst van de vluchtelingen kon ze daar weinig mee, sowieso kon ze weinig in Riace. ‘Ik had geen werk, maar anders dan veel mijn dorpsgenoten wilde ik niet weg uit mijn dorp. Dankzij de “mensen van overzee” kan ik in mijn onderhoud voorzien.’
Tahira, zachte ogen in een verfijnd gezicht, vluchtte drie jaar geleden voor de taliban uit Afghanistan. ‘Ik mocht niet meer werken, mocht eigenlijk niks meer en het ergste van alles: mijn dochter dreigde uitgehuwelijkt te worden. We zijn per boot naar Sicilië gevlucht en hebben daarna een jaar in een groot opvangkamp in Crotone gezeten, tot ik in Riace terecht kon. Als politiek vluchteling heb ik een verblijfsvergunning voor vijf jaar gekregen, die daarna kan worden verlengd. Ik hoop en bid dat ik hier mag blijven. Ik heb werk, een huis en mijn dochter gaat naar school. Mijn man? Geen idee, daar heb ik niets meer van gehoord sinds mijn vlucht.’
Twee straten verderop zit Angela op het stoepje voor de weefwerkplaats, haar Ethiopische collega is afwezig. ‘Geen idee waar ze is, maar mij hoor je niet klagen. Aan haar heb ik dit werk te danken, door haar hoef ik niet weg uit Riace. Onze salarissen worden betaald door Città Futura, de opbrengst uit de verkoop van onze spullen vloeit terug in hun kas. ’
Even verderop poetst een jonge vrouw de straat alsof haar leven op het spel staat. ‘Een Tunesische,’ weet Angela. ‘Ze is niet helemaal goed bij haar hoofd, psychische problemen. Maar ze werkt als een beest, Riace is nog nooit zo schoon geweest. Ze krijgt veel hulp van onze burgemeester, die haar zelfs af en toe naar Sicilië rijdt voor een bezoek aan een psychiater. En niet op kosten van de gemeente, hè, maar met zijn eigen auto. Die man is goud waard. Gelukkig ben ik niet de enige die daar zo over denkt. Toen hij in 2010 werd uitgeroepen tot de op twee na beste burgemeester van de wereld, werd hij de “Mahatma Gandhi van onze tijd” genoemd.’
Massale vechtpartijen
Cosimina Ierino was onderwijzeres, maar raakte werkloos nadat de ene school na de andere in de streek de deuren moest sluiten. ‘Ik gaf nog wat bijlessen, maar het was lastig om het hoofd boven water te houden. Toen de vluchtelingen kwamen, kon ik aan de slag als lerares Italiaans, nu ben ik coördinator van Città Futura.’
Voor elke vluchteling ontvangt de stichting dertig euro per dag van de Italiaanse staat, vertelt Ierino. Daarvan worden huisvesting, taallessen, de doktersrekening, de werkplaatsen en de hele administratieve rompslomp betaald die komt kijken bij het aanvragen van een verblijfsvergunning. De vluchtelingen krijgen maandelijks 250 euro voor hun dagelijkse behoeften. Zij kunnen nog eens vijfhonderd euro extra verdienen met werk, al is dat lang niet voor iedereen weggelegd. ‘Die dertig euro per dag lijkt misschien heel wat, maar opvang in een groot kamp kost meer dan het dubbele, zo’n 70 euro per dag.’
De gelden zijn afkomstig uit een landelijk beschermingsprogramma voor vluchtelingen en asielzoekers, SPRAR, en worden in principe voor één jaar toegekend. Ierino: ‘Als dat jaar voorbij is en de vluchteling heeft in die tijd geen werk gevonden, moet hij in principe weg, al is het niet zo dat wij mensen zomaar op straat zetten. Ik schat dat zo’n tien procent blijft, de rest moet op zoek naar werk elders in Italië of daarbuiten. Spijtig, ja, maar ze hebben in elk geval een jaar de kans gekregen om de taal en een vak te leren. En belangrijker: ze kunnen een jaar bijkomen van alle spanning en stress en krijgen de nodige medische zorg. Omgekeerd houden ze ons dorp in stand. Zonder hen was Riace een spookdorp. Het pakt dus voor beide partijen goed uit. Inmiddels hebben enkele andere dorpen uit de streek ons model overgenomen, zij het op kleinere schaal.’
Problemen van racistische aard heeft Riace nooit gekend, in tegenstelling tot Rosarno, een stadje aan de andere kant van de bergen, waar een paar jaar geleden grote spanningen waren tussen autochtonen en vluchtelingen, tot massale vechtpartijen aan toe. Ierino: ‘Dat krijg je als je mensen opsluit in een afgelegen kamp, zonder werk, zonder perspectief en zonder onderlinge contacten. Bij ons maken ze deel uit van de gemeenschap, men leert elkaar kennen. We zien hen niet als een probleem, maar als een kans voor het voortbestaan van het dorp. Misschien dat het daarom werkt, ik kan er geen andere verklaring voor vinden.’
Omruilen voor echte euro’s
De tegenstand komt uit een andere hoek, die van de ’Ndrangheta, een in Calabrië geworteld, mondiaal misdaadsyndicaat dat in macht en rijkdom de Siciliaanse maffia ruimschoots is voorbijgestreefd. Gewend als zij waren de gang van zaken in de dorpen en steden te controleren en manipuleren, viel de daadkracht van Lucano hun rauw op het dak. Wellicht had hij hen mild kunnen stemmen door een percentage van de SPRAR-gelden af te staan als beschermingsgeld, zoals veel ondernemers in Zuid-Italië gewoon zijn te doen. Maar Lucano hield zijn poot stijf. Sterker nog, hij weigerde niet alleen de ’Ndrangheta te betalen, maar keerde zich ook actief tegen de bouwspeculatie, een niet onbelangrijke inkomstenbron voor het criminele misdaadsyndicaat. Dus werd als waarschuwing eerst zijn kantoor beschoten. Vervolgens werden zijn honden vergiftigd en zijn twee zonen in elkaar geslagen. Toen dat geen indruk bleek te maken op de burgemeester, volgde een aanslag op het restaurant waar hij met vrienden at. De onverschrokken Lucano reageerde met een tegenoffensief. Op een muur in Riace verschenen kleurige, gipsen handafdrukken van kinderen, als symbool van de strijd tegen de ’Ndrangheta. De muur werd opgedragen aan Giuseppe Valarioti, een jonge communist die door de maffiabaas van het stadje Rosarno was vermoord. Hij riep zijn collega’s uit de streek op zijn strijd tegen de bouwspeculatie te steunen en ging onverdroten voort op de weg die hij was ingeslagen – ‘Het beste antwoord op de ’Ndrangheta zijn werk en voorzieningen. Zij gedijen bij angst, armoede en zwijgzaamheid. Ik treed ze zonder vrees, met open vizier tegemoet. We zullen zien wie wint.’
Een ander, minstens zo groot probleem waar Lucano dagelijks tegenaan loopt, is de bureaucratie. De procedure voor een verblijfsvergunning is even slepend als ondoorgrondelijk, SPRAR-gelden arriveren onregelmatig en altijd maanden te laat. Ook daar vond Lucano wat op. In Riace circuleren zelfgedrukte bankbiljetten van vijftig, twintig, tien en vijf euro met opdrukken van onder meer Gramsci (onder meer medeoprichter van de Italiaanse communistische partij), Franca Rama (actrice, politiek activiste) Che Guevara (tien euro) en Mahatma Gandhi (vijftig euro). ‘De immigranten kunnen hiermee de boodschappen betalen. Als de SPRAR-gelden zijn gearriveerd, ruilen de winkeliers de biljetten bij ons op het stadhuis voor echte euro’s om.’
Terug op het kantoor van Città Futura, gevestigd in een massief zeventiende-eeuws paleis dat is geschonken door een adellijke familie uit Napels.
Het bureau van Lucano ligt bezaaid met knipsels. Hij vist er één uit en leest hardop voor: ‘Vorig jaar kwamen er in totaal 170.000 bootvluchtelingen in Italië aan. De grootste groep vroeg direct asiel aan in Duitsland of Zweden, ruim 63.000 deden dat in Italië, overwegend mensen uit Eritrea en Syrië.’
Hij kijkt op: ‘Altijd maar wordt er gewaarschuwd dat wij overspoeld dreigen te worden door vluchtelingen. Maar om hoeveel mensen gaat het nu helemaal? Een paar honderdduizend is niks, zeker als je het vergelijkt met de paar miljoen vluchtelingen uit Syrië die in Turkije, Egypte en vooral in Libanon, dat vele malen meer vluchtelingen opneemt dan de hele EU bij elkaar, worden opgevangen. En wat is ons antwoord op dit humanitaire drama? Het nog steviger afgrendelen van de Europese grenzen. Alsof dat mensen afschrikt. We zijn medeverantwoordelijk voor de puinhopen die we in Irak en Syrië hebben aangericht, we hebben een ereschuld in te lossen aan Afrika met ons koloniale verleden, en wat doen we? We laten ze stikken, daar en hier in Europa. Ik kan er met mijn hoofd niet bij.’
Hij roept een van de tolken van Città Futura, een dertigjarige vrouw uit Ethiopië die al tien jaar in Riace woont en werkt. ‘Weet jij hoe het in Nederland zit met de opvang? LemLem, zo heet zij, maakt een wegwerpgebaar. ‘Jullie zijn heel streng, wat ik zo hoor,’ zegt ze. Ze pakt haar telefoon en laat een foto zien van een Koerdisch gezin met drie kinderen. ‘Zij hebben geluk gehad, ze zitten in Zweden dat hun een huis en geld heeft gegeven. In ruil daarvoor zijn ze verplicht om te werken of naar school te gaan. Net zoals wij in Riace zien zij de vluchtelingen niet als een last, maar als een welkome remedie tegen de vergrijzing en de ontvolking van het platteland.’
De plicht roept, de burgemeester wordt verwacht bij een ceremonie ter ere van de twee beschermheiligen van zijn dorp, de Arabische broers Cosma en Damiano. Het halve dorp heeft zich verzameld op het plein voor de kerk, inclusief de fanfare. Links en rechts worden handen geschud. Lucano wacht geduldig tot de plechtigheid begint. ‘Ik weet niet hoe het verder zal gaan met Riace,’ zegt hij. ‘We zijn een experiment begonnen, zonder dromen en hooggestemde idealen. Die heb ik wel afgeleerd sinds mijn tijd bij Lotte Continua. We sturen een boodschap van beschaving en medemenselijkheid de wereld in en we zien wel of en waar die landt.’