In een hutje, ergens in de Mexicaanse jungle, zat hij oog in oog met drugsbaron El Chapo. Het moet gezellig zijn geweest, want er rolde een interview uit. ‘Chap’ werd niet veel later opgepakt. Het kan Sean Penn niet schelen. Hij heeft zijn punt gemaakt, en de wereld een beetje beter. Acteur, regisseur, scenarist, activist, journalist. Een profiel van een zelfverklaard alleskunner.

 Dit stuk stond op 21 april 2012 in de papieren Vrij Nederland.

Onbeweeglijk staat hij in het lunchcafé aan de pingpongtafel. Verbijsterd wachten de Amerikaanse jongens die de vreemde snuiter voor een potje pingpong hebben uitgedaagd tot hij eindelijk eens gaat serveren. Hij lijkt wel een standbeeld uit Madame Tussauds, van een punkrocker uit de jaren tachtig. Zwartgeverfd piekhaar in een elektrische schok-kapsel, het gegroefde gezicht lijkwit geplamuurd en de dunne lippen bloedrood. Lange oorbellen en somberzwarte kledij met veel leer, gespen en ritsen completeren zijn verschijning. Maar wat Sean Penns versie van een rockster op leeftijd in This Must Be The Place werkelijk buitenissig maakt, is de trage, bijna verstarde motoriek waarmee hij deze Cheyenne speelt. Zijn uitdossing en schmink doen denken aan Robert Smith, de zanger van The Cure, maar in de wezenloze manier waarop hij beweegt en praat heeft de popster meer weg van de afgetakelde Ozzy Osbourne. Alsof Penn de notie dat Cheyenne in de tijd stil is blijven staan, heel letterlijk heeft genomen.

Robotachtig loopt de man door zijn verveelde bestaan. Achter hem aan hobbelt een boodschappenkarretje alsof zijn gebogen schouders geen tas meer kunnen dragen, en het afzetten van zijn leesbril kost blijkbaar ook te veel energie. Maar de kraaloogjes waarmee Cheyenne over zijn halve brilletje heenkijkt, sprankelen van intelligent leven. Zijn sinistere bevriezing aan de pingpongtafel in het lunchcafé blijkt een slimme list, want hij staat net zo lang stil tot zijn tegenstander afgeleid omkijkt, om dan snel zijn winnende punt te scoren.

Complexe personages

Echt iets voor Sean Penn om zijn medewerking te verlenen aan een Italiaanse regisseur (Paolo Sorrentino) die nog niet eerder een Engelstalige film heeft gemaakt, voor een wonderlijk verhaal over een teruggetrokken voormalige popster die op jacht gaat naar de nazi die zijn Joodse vader in de oorlog door het slijk heeft gehaald. En om zich met een overrompelende overgave te storten op zijn portrettering van een randfiguur met een onverwachte wendbaarheid van geest. Het oeuvre dat Penn op zijn eenenvijftigste bij elkaar heeft geacteerd én geregisseerd, zit vol complexe personages die even onaaibaar als innemend zijn.

Het is alsof Penns filmfiguren bezit van hem nemen tot in zijn tenen en vingertoppen.

De samenhang in al zijn filmische activiteiten heeft de selfmade-acteur, kind van twee acterende ouders dat als jongetje al meespeelde in tv-series die zijn vader regisseerde, vanaf zijn eerste grote filmrollen bewust nagestreefd. Hollywoodromantiek is niet aan hem besteed. Liever besteedt hij zijn talent en energie aan films over gebroken manspersonen die aan hun pijn en frustratie ten onder gaan, en waarin de Amerikaanse droom ruw wordt doorgeprikt. Hij won in 2008 een Oscar met zijn vertolking van Harvey Milk, Amerika’s eerste voorvechter van homorechten. Die zette hij flamboyant nichterig neer: kraaiend in zijn handen klappend bij elk politiek succes, en tegen alle klippen op vrolijk, terwijl zijn ernstige oogopslag verraadde dat hij de aanslag op zijn leven met angst tegemoetzag. Groot respect – en een Oscarnominatie – oogstte hij met zijn hoofdrol in I am Sam (uit 2001): een verstandelijk gehandicapte man die de jeugdzorg moet bevechten om zijn dochtertje bij zich te kunnen houden.

Die film is een beetje sentimenteel, maar naar Penn, die bijna voortdurend in beeld is, móét je blijven kijken. Net als bij Milk en bij zijn nieuwste rol van popster Cheyenne, kijk je naar het wonder van de transformatie. Het is alsof Penns filmfiguren bezit van hem nemen tot in zijn tenen en vingertoppen. Als tiener wilde hij eerst filmer worden, maar toen hij gegrepen werd door de magie van het acteren, nam hij fanatiek lessen ‘method acting’. Hij brengt in praktijk wat hij toen leerde om de wereld die uit een tekst oprijst naar zich toe te halen.

Betekenisvolle details

Voor een deel doet hij dat met zijn uiterlijk, hij staat bekend om de zelfgekozen uitdossingen waarin hij op de set verschijnt: lelijkmakende pruiken, aangepaste tanden, onorthodoxe kleding met betekenisvolle details. Maar de fysieke verandering die hij ondergaat, ligt dieper. Hij is altijd meteen te herkennen aan zijn scherp getekende gezicht: spitse kin, smalle mond en kleine oogjes naast de lange streep van een neus. Zijn fysieke verschijning is in elke rol extreem anders. De ene keer oogt hij als een breekbaar, fragiel mannetje, in de volgende rol film is hij een indrukwekkend opgepompte macho.

De explosieve crimineel uit Mystic River (2003), een man die aangrijpend getormenteerd is door het verdriet om zijn vermoorde dochter (Penn won er zijn eerste Oscar mee) heeft een torso zo breed als een bodybuilder, onderstreept door rugtatoeages die tot in zijn stierennek lopen. De onbeduidende autoverkoper die hij het jaar daarop speelde in The Assassination of Richard Nixon heeft weer amper een fysieke aanwezigheid, en als hij bij zijn dagelijkse gangetje naar de brievenbus z’n badjas laat openhangen, piept er een uitgezakt bierbuikje tussenuit. Alsof Penns hele lichaam een spier is die hij naar believen kan aanspannen. Hetzelfde geldt voor zijn stem. Bij vastgelopen figuren met een beperkt blikveld is die hoog en knijperig, maar is hij de verteller in It’s All About Love, een man in een vliegtuig dat niet meer kan landen op de door een ramp getroffen aarde, dan klinkt de weidse blik van de man door in de ruimte van zijn warme stem.

Penn karakteriseert zijn personages in de energie waarmee hij ze laat lopen, praten, handelen. Voor de zenuwachtige, verstandelijk gehandicapte Sam, van wie je in de eerste filmbeelden alleen zijn handen ziet die dwangmatig spulletjes organiseren, beet hij zijn vingernagels tot bloedens toe af. Maar wat zijn regisseur vooral trof, was het uitgesproken ritme in zijn bewegingen, en de pauzes die hij Sams handen tijdens het ordenen liet nemen.

Woeste energie

Penn is in staat om het publiek inkijk te geven in de ziel van al die verschillende figuren. En in die kern zit juist iets onveranderlijks: zijn eigen persoonlijkheid. Of ze nou verstard zijn, wuft of explosief, in hun binnenste zindert de woeste energie, de maatschappelijke woede, de destructieve onaangepastheid en de sociale onmacht die Sean Penn ook buiten het filmdoek tekenen. Er is geen psycholoog voor nodig om te concluderen dat Penn die frustratie in zijn jeugd heeft meegekregen. Zijn vader had jarenlang nachtmerries door zijn ervaringen als Amerikaanse soldaat. Vervolgens bestempelde hetzelfde vaderland dat hij had gediend hem in de anticommunistische heksenjacht als ‘fout’, waardoor hij alleen nog als regisseur van kinderseries aan de slag kon. Tel daarbij op een moeder die haar acteercarrière moest opgeven toen ze kinderen kreeg. Ze pakte haar middelste zoon extra streng aan en ontmoedigde hem regelrecht toen hij haar eigen verloren ambities ging waarmaken.

Nog altijd verplaatst Penn zich bij voorkeur in te hard rijdende auto’s.

Penn spreekt liefdevol over zijn ouders, maar noemt zichzelf ook beschadigd. Hij heeft een kant in zich die verlangt naar rust en verantwoordelijkheid, maar de enorme agressie die hij met zich meedraagt, zit dat verlangen voortdurend in de weg. Zijn eerste zelfgeschreven film The Indian Runner vertelt over twee tegengestelde broers over wie hij zegt dat hij ze allebei is: een rustige politieman die geniet van zijn gezin, en een duivelse Vietnam-veteraan die uit woede alles kapotmaakt wat hij in handen krijgt. Zijn publieke imago werd lang gedomineerd door die duivelse kant van Sean Penn.

Drankovergoten knokpartijen, een vechthuwelijk met popster Madonna dat eindigde in een rechterlijk straatverbod, gevangenisstraf en boetes wegens het molesteren van paparazzi, het neerslaan van een fan en het beschieten van een pershelikopter – de boulevardpers heeft gesmuld van de manier waarop Penn de eerste tien jaar van zijn carrière luister bijzette. Nog altijd is hij een fervent nachtelijk barbezoeker, een grootverbruiker van nicotine en verplaatst hij zich bij voorkeur in te hard rijdende auto’s. Maar de verantwoordelijkheid van het vaderschap en het inzicht dat hij beter af is op een afgelegen woonplek dicht bij de natuur, hebben de kans verkleind dat hij zijn bewegingsvrijheid met geweld verovert.

Antisociale inborst

Daarmee is het Amerikaanse publiek niet van hem af. Met ingezonden krantenepistels, advertentiepagina’s en gepeperde uitspraken in televisie-interviews verzet hij zich tegen de Amerikaanse oorlogspolitiek, waarbij vooral president Bush het moest ontgelden. Hij reisde naar Irak en deed daar in kranten verslag van en nadat de orkaan Katrina in New Orleans had huisgehouden, sprong hij in de auto om ter plekke te helpen met het redden van drenkelingen.

Hij haalde zich er de spot mee op de hals van de makers van Southpark. In hun Thunderbirds-parodiefilm Team America uit 2004, schilderden ze Penn af als lid van een club naïeve, ijdele Hollywoodsterren die uit pure grootheidswaan beweren dat zij als acteurs de taak hebben ‘op tv te vertellen wat wij in de kranten hebben gelezen, en dan te doen alsof dat onze eigen mening is’. De Sean Penn-pop, herkenbaar aan zijn weelderige haardos en het gedistingeerde snorretje op zijn spitse gezicht, riep herhaaldelijk betweterig ‘Ik ben in Irak geweest, weet je!’ en beschreef het land voordat de Amerikanen er gingen huishouden als een bloemrijk paradijs waar kinderen vrij en blij in chocoladerivieren speelden. Om twee redenen was de parodie een miskenning van de acteur. Hij behoort tot geen enkele club, mijdt recepties en prijsuitreikingen en zet zich af tegen de oppervlakkigheid van Hollywood, dat hij ‘een bibliotheek zonder boeken noemt’.

Dat hij opdringerige mensen zo agressief van zich afslaat, verklaart hij zelf uit zijn antisociale inborst; hij is een loner die graag in barren vertoeft tussen mensen die niemand in de ogen kijken. Als kind was hij zo verlegen, dat de juffen hem op de kleuterschool ‘Gary Cooper’ noemden omdat hij zelden iets zei. Penns moeite met het sociale verkeer en zijn drang naar isolatie zie je terug in zijn poëtische, aangrijpende filmregie Into the Wild (2007). Hij bewerkte zelf het waargebeurde relaas over een Amerikaanse tiener die de beschaving achter zich laat en kiest voor een eenzaam bestaan in de wildernis. Uit de film spreekt bewondering en begrip voor de jongen die het aandurfde om zijn diepste drang te volgen.

Ambassadeur

De suggestie in Team America dat Penn zich alleen maar uit ijdele naïviteit uitspreekt over de humanitaire gevolgen van de Amerikaanse buitenlandpolitiek is een misvatting die de acteur de afgelopen jaren overtuigend heeft rechtgezet. Onder het motto ‘geen woorden maar daden’ zette hij na de aardbeving op Haïti in 2010 een hulporganisatie op touw die onder zijn leiding een vluchtelingenkamp runt waar zo’n 60.000 mensen onderdak vinden.

Als hij niet voor een film aan het werk is, woont Penn in het kamp; zijn twee kinderen zijn inmiddels volwassen en zijn tweede af-en-aan-huwelijk met hun moeder, actrice Robin Wright, is voorbij. Haïti is in zijn leven momenteel zijn ‘significant other’, schreef de Daily Telegraph onlangs. Gevraagd naar de inspiratiebronnen voor zijn portrettering van de oude popster in This Must Be the Place, zei Penn quasiverontschuldigend tegen de interviewer van dezelfde krant: ‘Mijn belangrijkste research was het filmscript. Je moet bedenken dat ik me op deze rol heb voorbereid in een tent in Haïti.’

Met zijn hulporganisatie krijgt hij zo veel voor elkaar, dat Penn in januari dit jaar door de regering van het eiland officieel tot ambassadeur werd benoemd. Ook voor Penn zelf moet het bevredigend zijn: hij heeft zijn vlucht uit de westerse wereld, kan zijn energie kwijt op een plek waar geen autoriteit hem vertelt wat hij moet doen, en heeft een concreet project om uiting te geven aan zijn verlangen om iets te betekenen. Het is de inlossing van de machteloze woede over de misstanden in de wereld die hij prachtig liet zien in Hurlyburly uit 1998. In deze komedie over de verdwazing van Hollywood speelt Penn een non-stop coke snuivende én blowende casting-director die het contact met de werkelijkheid kwijtraakt. Hij ziet alle mensen alleen nog maar als zetstukken in een decor, en ‘filosofeert’ aanhoudend over de mogelijke betekenis daarvan. In de eindscène krijgt hij eindelijk contact met zijn emoties. Huilerig wijst hij op de televisie waar hij in de film steeds naar staat te staren en die de hele dag superkorte nieuwsberichten uitspuugt over de toestand in de wereld. Het apparaat krijgt de schuld van alle chaos in zijn leven ‘How am I supposed to feel about that?’ vraagt hij wanhopig bij een bericht over een miljoenen verslindend onderzoek naar de vraag hoe het zenuwstelsel zich houdt bij ruimtereizen, waarvoor proefdieren werden onthoofd.

Eerder in Hurlyburly ligt Penn in bed met zijn ex-vrouw Robin Wright (Darlene in de film). Na de seks bespreken ze de redenen waarom ze geen vaste relatie kunnen hebben. ‘We zijn te self-absorbed,’ oppert Penn. ‘En afgeleid,’ antwoordt Wright. Daar kan Penn zich helemaal in vinden: En dan volgt een zin die Penns snelle, chaotische leven samenvat. ‘I am my own biggest distraction,’ zegt de man die pas houvast en focus vindt als hij zich met huid en haar, ziel en zaligheid overgeeft aan de uitbeelding van iemand anders.

Goed beschouwd zijn álle figuren die Sean Penn verbeeldt in gevecht met de staat, de politiek of met de restricties van een burgerlijk bestaan. Zij danken hun geloofwaardigheid niet alleen aan Penns acteertalent, maar ook aan het feit dat ze zijn persoonlijke levenshouding weerspiegelen. Fictie en werkelijkheid gaan in het geval van Sean Penn een stevig pact aan.