Tijdens een vakantie in Newcastle in 1973 belandt Mai Spijkers met zijn vriend Emmanuel Naaijkens op een berg met een overweldigend uitzicht.

Het duurt niet lang meer voor ze klaar zijn met de middelbare school en ze filosoferen over wat ze daarna gaan doen. Het landschap omhult hen lieflijk, in de diepte zien ze Newcastle liggen. ‘Ik ga naar Amsterdam,’ zegt Spijkers. ‘Daar ga ik het maken.’ Het klinkt beslist en Naaijkens vindt de opmerking niet gek, in ieder geval niet uit de mond van Spijkers.

Ze komen uit het Brabantse Hilvarenbeek, waar de familie Naaijkens woont. Spijkers is er een paar jaar eerder in huis genomen, de familie Naaij kens is zijn pleeggezin. Hij trekt veel op met Em ma nuel en diens broer Zjef Naaijkens, jongens zonder al te ambitieuze vergezichten.

‘In onze wereld was ambitie not done,’ herinnert Emmanuel Naaijkens (59) zich nu. ‘Je deed school omdat het moest, niemand wilde carrière maken. Maar Mai was anders, hij wilde zich manifesteren, had geldingsdrang. En hij wilde onafhankelijk zijn, dat was ook belangrijk.’

De dromen van Mai Spijkers (58) kwamen uit, en meer dan dat. Hij werd de uitgever van auteurs als Marga Minco, Gerrit Komrij, Connie Pal men, Mar tin Bril, Frits van Oostrom, Herman Pleij, Hafid Bouazza, Joris van Casteren, Franca Treur, Karin Amatmoekrim, Joost de Vries, Özcan Akyol en anderen. In 1989 richtte hij in Am­ster dam uitgeverij Prometheus op, die al gauw Prometheus/Bert Bakker ging heten en sinds 2007 zijn eigendom is. In de Ne derlandse uitgeverswereld is hij een markant figuur, alleen al om zijn voorkomen: hij draagt steevast een hoed op zijn kale hoofd, een Borsalino Classico, en zijn broeken houdt hij op met bretels.

‘Ik denk altijd: als dit mij interesseert, zullen er wel meer mensen zijn’

Zijn grootste succes ooit is de roemruchte Vijftig tinten-trilogie. Nooit eerder verkocht hij bijna twee miljoen exemplaren van één titel, weliswaar bestaand uit drie boeken, maar dit alles in nog geen anderhalf jaar. Spijkers heeft met de erotische avonturen van Anastasia Steele en Christian Grey intussen rond de veertien miljoen euro omgezet. Hij mag zeggen dat hij van dat geld wel zijn uitgeverij moet bekostigen met ruim twintig medewerkers, maar iedereen snapt dat bij Spijkers de miljoenen tegen de plinten klotsen. Bovendien vestigde hij definitief zijn naam, en niet alleen onder de bezoekers van het Boekenbal. ‘Je bent beroemder dan ik, Mai,’ zei Hafid Bouazza tegen hem. ‘Kan ik mijn boeken voortaan niet uitgeven onder jouw naam?’

Natuurlijk vindt Spijkers het prachtig wat hem overkomt, maar het heeft ook wel ‘iets vreemds’, zegt hij. Zijn criterium bij het uitgeven is: zou ik dit boek zelf willen lezen? Hij léést het vervolgens bijna nooit, voor het lezen van boeken heeft hij nauwelijks tijd. Hij leest kranten, vakbladen en andere schrijfsels die hem leren wat de bewegingen op de lezersmarkt zijn. Toch is zijn persoonlijke belangstelling het uitgangspunt. ‘Ik denk altijd: als dit mij interesseert, zullen er wel meer mensen zijn.’ En nu maakt hij de grootste klapper van zijn carrière met een product dat hem níét interesseert.

Bij Pauw & Witteman keek hij een tikkeltje gegeneerd weg toen een dame de anaalplug en vaginale balletjes demonstreerde die volgens haar dankzij de Vijftig tinten-rage in de seksshops niet aan te slepen zijn. ‘Ik kan niet ontkennen dat ik last had van een zekere opgelatenheid,’ bevestigt hij. Niettemin gaat hij verder met de exploitatie van het erotische genre. De nieuwste aanwinst op dit terrein is de trilogie Tachtig dagen geel, Tachtig dagen blauw en Tachtig dagen rood, waarvan internationaal al meer dan een miljoen exemplaren werden verkocht. ‘Als je een succes hebt, is er altijd de neiging om te kijken of er meer is in diezelfde markt,’ zegt Spijkers.

‘Je ziet nu alle uitgevers in dolle paniek erotische trilogieën uitgeven, maar Mai heeft de hoofdprijs binnengehaald’

Je kunt zeggen: het is hem overkomen, de Vijftig tinten-rage, en die melkt hij nu uit. Een bestseller valt niet te plannen, dat weet elke uitgever. Of, zoals Spijkers zegt: ‘Een bestseller in de markt zetten, is vragen naar het telefoonnummer van God.’ Maar je kunt ook zeggen: het is geen toeval dat uitgerekend Spijkers van alle Nederlandse uitgevers deze internationale hype heeft opgepikt. Misschien is het wel typisch Spijkers dat hij hiervoor een neus heeft. Herman Brusselmans, een van zijn Vlaamse auteurs, wijst erop dat het thema van de Vijftig tinten-boeken, sadomasochisme, vaker is beschreven. ‘Maar voor veel menopauzevrouwen is een wereld opengegaan. Je ziet nu alle uitgevers in dolle paniek erotische trilogieën uitgeven, maar Mai heeft de hoofdprijs binnengehaald.’

Mai Spijkers wil literaire kwaliteit uitgeven, kwaliteitshuizen als De Bezige Bij en Querido ziet hij als zijn concurrenten. Maar hij noemt zichzelf ook een katholiek in de oerbetekenis van het woord: allesomvattend. ‘In principe is alles interessant, ik beoordeel alles op zijn merites,’ zegt hij. Dus ja, waarom zou hij niet achter die Vijftig tinten-boeken aangaan toen daarvoor een reden was? Vorig jaar maart kreeg hij een tip van zijn scout in New York. Hij vroeg het manuscript aan en liet het lezen aan zijn redacteuren. Ze kwamen met rode konen terug en Mai Spijkers wist: doen.

Uiteraard zijn er ook dingen in zijn carrière niet goed gegaan. Het boek van wetenschapper-oplichter Diederik Stapel, Ontsporing, dat eind vorig jaar bij Prometheus verscheen, is niet het succes geworden dat hij had gehoopt. Er zijn zo’n achtduizend exemplaren van verkocht, wat hem tegenviel. ‘Ik dacht: de hele academische wereld wil dit weten. Maar Stapel had zoveel mensen tegen zich in het harnas gejaagd, dat had ik niet goed gezien.’

Foto: Jörgen Caris/HH
Foto: Jörgen Caris/HH

Toch klinkt in de literaire wereld respect voor Spijkers: als geen ander kan hij een boek verkopen, hij beslist snel en durft risico’s te nemen. Maar Spijkers kan ook op eigen kracht boeken groot maken. Een van zijn verdiensten is dat hij een groot publiek heeft gevonden voor het werk van wetenschappers als Tijs Goldschmidt, H.L. Wesseling, Abram de Swaan, Louise Fresco, Robbert Dijkgraaf, Arie van Deursen, Herman Pleij en Frits van Oostrom, de academische non-fictie. Maerlants wereld van Van Oostrom, over de dertiende-eeuwse dichter Jacob van Maerlant, won in 1996 de AKO Lite ra tuur prijs en werd vijftigduizend keer verkocht. ‘Dat zegt genoeg,’ aldus Van Oostrom. ‘Er zijn professioneel gesproken misschien vijfhonderd lezers voor zo’n boek, geen víjftigduizend.’

Spijkers ontdekte tijdens zijn studie geschiedenis dat in de wetenschap verhalen circuleren die meer lezers verdienen dan een select publiek. ‘Ik heb wetenschappers altijd behandeld als gewone schrijvers die een spannend verhaal moeten vertellen,’ zegt hij. Hij prijst Van Oostrom als een ‘geniaal auteur’, en vervolgens heeft hij als uitgever de boekhandels overtuigd dat ze diens boeken vooral niet op een tafeltje achteraf moesten wegstoppen. ‘Maar ja, daarna moet het motortje wel aanslaan,’ zegt hij, en dat proces kan ook hij niet voorspellen. ‘Als uitgever ben je koopman, mecenas en gokker,’ luidt een van zijn gezegden.

Mai Spijkers is een uitstekend uitgever, dat heeft hij genoegzaam bewezen. Maar zijn reputatie is niet onomstreden. Dat merkte bijvoorbeeld Özcan Akyol, de rijzende ster van Prometheus die vorig jaar debuteerde met zijn roman Eus. In het circuit van de boekpresentaties en literaire avonden loopt hij aan tegen ‘een best wel negatief beeld’ over Mai Spijkers. ‘Het eerste wat ik over hem hoorde, was dat hij een moeilijke en norse man is. Er zijn mensen die denken dat hij achteroverleunt en alles hem komt aanwaaien.’ Akyol heeft zo’n vermoeden waar deze verhalen vandaan komen. ‘Mai houdt van eerlijkheid, je weet wat je aan hem hebt. Hij hoeft niet per se met iedereen vriendjes te zijn. Hij is niet bezig met zijn imago, hij is authentiek.’

Vijfentwintig jaar geleden al werd Mai Spijkers in de uitgeverswereld ‘de rat’ genoemd, nu is het ‘de poenschepper’. Dat laatste predicaat heeft uiteraard te maken met de miljoenen die hij heeft verdiend aan de Vijftig tinten-boeken. ‘De rat’ zegt iets over zijn gewoonte om auteurs van andere uitgeverijen te benaderen, een praktijk die lange tijd als ‘niet netjes’ werd bestempeld en hooguit stiekem werd bedreven. Mai Spijkers heeft zich daar nooit iets van aangetrokken. ‘Je moet het altijd proberen, bij iedereen die je wilt hebben. Dat erg vinden, is het wapen van de onzekere.’

Als hij iets ziet in een auteur, ook al zit die bij een andere uitgeverij, kan het volgende gebeuren: Mai doet een voorstel voor een boek, hij nodigt de auteur uit voor een etentje, een feestje, hij belooft een voorschot. Zo ging het althans bij Hafid Bouazza, die in 1996 succesvol debuteerde bij uitgeverij Arena/Maarten Muntinga. De eerste kennismaking met Spijkers op diens kantoor verliep al typerend. Bouazza zei dat hij wel een biertje lustte, waarop Spijkers twee kratten liet aanrukken. ‘Het was vriendschap op het eerste gezicht,’ zegt Bouazza, die niettemin loyaal bleef aan Arena. Maar toen zijn redacteur daar vertrok, voelde hij zich vrij om weg te gaan, en naar welke uitgeverij hij overstapte, spreekt voor zich. Hij voelde zich door Spijkers gevleid en wijst erop dat diens werkwijze in de uitgeverijwereld usance is geworden.

Na redactieoverleg moesten dames de sporen van een huilbui wegwerken

Wat Spijkers’ reputatie verder geen goed heeft gedaan, is zijn autoritaire optreden tegenover zijn personeel. Er zijn ex-medewerkers die nog altijd over ‘Mai’ beginnen zodra ze elkaar zien. In Ja hai, met Mai, een liber amicorum dat auteurs en medewerkers in 2000 voor hem schreven, staan hilarische taferelen over zijn eerste jaren op een leidinggevende positie. Hij liet stagiaires zijn auto wassen of filmrolletjes maar de Hema brengen. Om futiliteiten kon hij zijn medewerkers uitschelden of dreigen met ontslag op staande voet. Hij sloeg met deuren en verbrak telefoonverbindingen van zijn ondergeschikten zodra hij hun aandacht nodig had. Na afloop van een redactievergadering moesten de dames soms eerst naar het toilet om de sporen van een huilbui weg te werken. Het verloop onder het personeel was groot.

Het gaat nu beter, zeggen diverse Mai-kenners. Hij heeft bij Prometheus op cruciale posten mensen aangesteld die beter tegen hem zijn opgewassen, zoals zijn secretaresse Tanja Blokker en zijn hoofdredacteur Job Lisman. Maar hij is als baas nog steeds geen lieverdje, hij geeft het zelf toe. ‘Alleen denk ik nooit: even lekker iemand op z’n flikker geven. Het staat altijd in dienst van de verantwoordelijkheid die ik voel voor het bedrijf. Als iemand het niet goed doet, ja, dan vind ik daar wat van.’

Klierend kind

Mai Spijkers heeft veel bereikt en het heilige vuur is nog niet geblust. Over de achtergrond van zijn ambities heeft hij nooit veel openheid gegeven, maar dat is ineens veranderd. Aan dit portret werken een kleine twintig mensen mee, die zakelijk met hem te maken hebben, maar vooral persoonlijk, en van een deel droeg hij zelf de namen aan. Zijn eigen visie geeft hij ook, op zijn kantoor aan de Amsterdamse Herengracht. Bij die gelegenheid blijkt hij te zijn afgevallen en is hij niet zoals anders in het pak gestoken. Hij draagt een witte casual broek en een overhemd zonder das. Hij lijkt weer wat op de jongen in de fotoboeken van Emmanuel Naaijkens, op die berg bij Newcastle.

Marius Johannes Petrus Maria Spijkers werd geboren op 10 april 1955 in Goirle, een dorpje vlak bij de Belgische grens. Hij had een tweelingbroer: Thijs. Het gezin Spijkers telde acht kinderen. Zijn moeder, Pietje van Seeters, was een vrouw met donkerbruine ogen en zigeunerbloed, oorspronkelijk uit Raamsdonksveer. Zijn vader, Nico Spijkers, kwam uit Goirle en werkte achtereenvolgens als wever, stratenmaker, sleuvengraver bij de gasfabriek en magazijnmedewerker. Ze woonden in een arbeidershuisje vlak bij de Heilige Johannes Onthoof dingskerk, een gotische kolos waarop de gekruisigde Jezus minstens twee keer was vereeuwigd. De pastoor was tot in de slaapkamer de baas, tot ergernis van vader Nico. ‘We zijn blij dat we er allemaal zijn, maar als ’t aan ons pa had gelegen, waren er minder kinderen gekomen,’ zegt Mai’s oudste zus Diny Verhoeven-Spijkers (69).

Diny woont in een groot wit huis aan de Tilburgseweg in Goirle, ze heeft vriendelijke bruine ogen. ‘Ik had vroeger nooit gedacht dat ik hier zou komen wonen,’ zegt ze. In haar jeugd was de Tilburg se weg het domicilie van de rijken, de bazen van de textielfab rieken die zich rond 1900 in dit dorpje hadden gevestigd. Ze weet nog wat Mai als klein jongetje zei: ‘Ik ga later aan de Tilburg seweg wonen.’

In die jaren waren de standsverschillen in Goirle enorm en de Spijkersen bekleedden de minst benijdenswaardige positie: die van de armen. Toen Mai drie jaar was, verhuisden ze naar een iets groter huis, met drie slaapkamers en buitenshuis een houten ton en een washok, maar ze bleven arm. Op vrijdagavond was het loon van pa op en moesten ze wachten tot hij op zaterdag thuiskwam met het geld voor de nieuwe week. Niettemin waren ze trots, ‘freet’, zoals ze zeiden in hun eigen Brabantse dialect. Moeder deed er alles aan om haar kinderen zo netjes mogelijk te kleden voor de frater- en de nonnenschool. ‘We horen tot de armsten van de armen, maar we zijn er niet minder om,’ hield ze haar kinderen voor. Mai zou die woorden altijd onthouden.

Vader was gesloten en streng, moeder was zachter en de kleine Mai hing aan haar. ‘Mai was niet zo gemakkelijk in de omgang,’ zegt Diny. ‘Hij wilde dingen die niet konden en dan praatte hij net zo lang op haar in tot hij ze voor elkaar kreeg. Ons moeder kon goed met hem omgaan.’

Spijkers begint te huilen als hij hoort wat zijn zus heeft gezegd. ‘Het komt heel erg binnen,’ zegt hij. ‘Ik vond dat ik veel te weinig aandacht kreeg in dat grote gezin. Ik was een klierend kind, een treiterkop. Mijn moeder was de enige die mij kalm kon krijgen.’

Moeder was ook degene die bemiddelde tussen Mai en zijn tweelingbroer Thijs. Ze verschilden van uiterlijk (Thijs had bruin haar en Mai blond) én van karakter. ‘Ze waren allebei even lief, hoor,’ zegt Diny, ‘maar Thijs was wat meegaander. Ik denk dat Mai dat wel heeft gevoeld.’ Spijkers vergelijkt hem en zijn broer met Kaïn en Abel – en hij was Kaïn. ‘Wees jij nou maar de wijste,’ zei moeder vaak tegen Thijs.

Verschoppelingen

In 1963 gebeurde het onvoorstelbare: moeder kreeg borstkanker. De ziekte werd behandeld, maar anderhalf jaar later was ze uitgezaaid. De kinderen kregen te horen dat moeder vocht op de longen had. ‘In die tijd wist je als kind van niks,’ zegt Diny. Het punt was de plaats van de kanker: de borst was een lichaamsdeel waarover niet werd gepraat. Hoe ernstig de toestand was, drong eigenlijk pas tot de kinderen door op de ochtend van hun moeders overlijden, toen ze er doodziek uitzag. Voordat Mai naar de kerk ging, omhelsde hij haar ten afscheid. ‘Ik ga naar de hemel,’ zei zijn moeder, ‘zul je goed voor me bidden, Maike?’ Toen hij tussen de middag terugkwam, leefde ze niet meer.

Foto: Maarten Kools
Foto: Maarten Kools

Het was 14 juni 1965, Mai was tien jaar. Achteraf zou hij zeggen dat zijn jeugd vanaf dat moment voorbij was. In de jaren erna viel het gezin uit elkaar, de vier oudste kinderen gingen het huis uit. Vader Nico moest hard werken en had weinig tijd voor de resterende vier kinderen. Mai was op zijn vijftiende de eerstvolgende die vertrok. Hij deed het gymnasium op het Sint Odulphuslyceum in Tilburg, waar hij Emmanuel en Zjef Naaijkens leerde kennen. Op een dag ging hij met Zjef mee naar huis in Hilvarenbeek. ‘Mai had problemen, maar daar praatte hij nooit over,’ zegt Emmanuel die nog in Hilvarenbeek woont, in de voormalige pastorie. Mai kon blijven, de familie Naaijkens telde twaalf kinderen en ving daarnaast verschoppelingen op.

Al gauw bleek dat Mai voor de kinderrechter moest verschijnen. Hij verhandelde spullen die niet van hem waren. ‘Klein bier: fietsen en zo,’ zegt Naaij kens. Het was waar, erkende Mai Spijkers later: in de stuurloze jaren na zijn moeders overlijden had hij in Goirle verkeerde vrienden gekregen. ‘Wij woonden aan de rand van een achterbuurt. Dat asociale milieu, ja, daar had ik wel iets mee.’ Joseph Rietveld (76), zijn leraar Grieks, herinnert zich Mai Spijkers als een ‘klein manneke, een beetje spichtig, met wijd open, blauwe ogen’, dat nogal ‘peinzerig’ was. Hij was intelligent, maar ijverig: nee. ‘Het was te merken dat hij niet erg gelukkig was.’

De kinderrechter bepaalde dat Mai het officiële pleegkind werd van de familie Naaijkens. In Hil va ren beek kreeg hij andere vrienden. Hij ging naar jongerencentrum de Lieve Hemel dat huisde in een oud fabriekspand. Net als iedereen in die tijd droeg Mai kapotte broeken, mouwloze vesten, kralenkettingen en lang haar, zo valt te zien in de fotoboeken van Emmanuel Naaijkens. Samen zaten ze in de redactie van Zju Non-de-ju!, een gestencild jongerenblaadje dat ze voor 17 cent verkochten. In een exemplaar uit 1971 staat een met de hand geschreven recensie van een elpee van The Mothers of Invention, de band van Frank Zappa. De auteur: Mai Spijkers, zestien jaar oud. De plaat, We’re Only In It For The Money, ging volgens hem voornamelijk ‘over de eenzaamheid van de Amerikaanse jeugd die niet begrepen wordt’.

Het verblijf bij de familie Naaijkens was voor Mai Spijkers aan de ene kant een zegen. Zijn eigen ouders hadden weinig meer gelezen dan de katholieke Volkskrant en Vrij Nederland en ineens had hij de beschikking over de wereldliteratuur, dankzij de boekenkast van zijn pleegvader Jan Naaijkens, hoofd van een katholieke meisjesschool. Hij begon als een waanzinnige te lezen. ‘Hij kon zijn intellectuele honger bevredigen,’ aldus Emmanuel Naaijkens.

Maar juist hier voelde hij ook wat hij miste. ‘Hij hoorde er voor ons helemaal bij, maar soms zag je iets van eenzaamheid om hem heen,’ zegt Lieveken (65), de oudste dochter Naaijkens die nog in haar ouderlijk huis in Hilvarenbeek woont. Zijn vader Nico schaamde zich voor de situatie. ‘Hij vond het heel erg dat Mai vertrokken was,’ zegt zijn zus Diny. ‘Hij gunde het Mai wel, maar had het gevoel dat hij zelf had gefaald.’ Mai Spijkers: ‘Ik heb mijn vader veel pijn gedaan, hij was een heel lieve man. Maar ik was een puber.’

Het kwam voor dat Mai emotioneel werd op avonden met bier of wiet die ze stiekem in de tuin verbouwden, herinnert Emmanuel Naaij kens zich. En als Mai dan ook nog de muziek van The Mothers of Invention draaide, waar hij zo van hield, had hij een ‘algeheel gevoel van Weltschmerz’, aldus Naaijkens. In 1974 haalde Mai Spijkers zijn gymnasiumdiploma en ging hij geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij herpakte zich. Lange tijd verbrak hij nagenoeg de banden met Brabant. Er moest nu gewerkt worden – en die houding viel op, aldus Hubert Smeets, redacteur bij NRC Handelsblad, die destijds met hem in een mentorgroepje zat. Veel studenten waren betrokken bij de studentenpolitiek of landelijke politieke partijen, maar Mai Spijkers was naast de studie aan het werk, hij had baantjes. ‘Je zag hem niet veel, behalve in de collegezaal,’ zegt Smeets. ‘Hij kwam op mij over als een brutale, ambitieuze jongen. Een straatschoffie, streetwise.’

Spijkers vond de studie geweldig, maar had weinig op met al dat vergaderen, de hobby van veel studenten in die tijd. ‘Ik dacht: dit leidt tot niets.’ Hij voelde zich meer thuis bij de no-nonsense-mentaliteit die in de jaren tachtig terrein zou winnen. Spijkers studeerde hard en werkte ernaast, bijvoorbeeld als magazijnbediende bij De Bezige Bij. Hij corrigeerde wel eens een manuscript voor De Arbeiderspers. Zo rolde hij de sector binnen waarin hij groot zou worden. Nog tijdens zijn studie kreeg hij bij uitgeverij Bert Bakker een baan aangeboden als assistent-redacteur, waarna hij snel afstudeerde. Het was 1978, Mai Spijkers was drieëntwintig jaar.

Eén grote alcoholplas

Hij had een fascinatie voor boeken, maar het was ook een speling van het lot dat hij in de uitgeverij terechtkwam, zegt hij achteraf. Er was vooral één gevoel dat hem dreef: ‘Ik was blij dat ik ergens bij mocht horen. Ik dacht alleen maar: ik moet bewijzen dat ze iets aan me hebben.’

Hij wil veiligheid creëren, meent zijn vriend Aleksander Korzec, een psychiater die hem nog kent uit Goirle. ‘Geld, aanzien, roem, dat soort dingen geven een tijdje veiligheid. En in zijn werk straalt hij uit: don’t fuck with me. Dat is een strategische pose, zodat mensen niet snel een geintje met hem uithalen. Hij heeft een groot hart, maar de meeste mensen zien dat niet.’

Binnen vijf jaar, in 1983, was Mai Spijkers hoofdredacteur bij Bert Bakker. Hij snapte dat een uitgever lezers een handje kan helpen. Die visie was nieuw. ‘Literaire uitgeverijen waren chique bedrijven en Mai begon als eerste over marktwerking en publiciteit,’ aldus Herman Pleij, hoogleraar historische Nederlandse letterkunde. Spijkers vroeg hem in 1983 of hij een bijeenkomst over de Middeleeuwen wilde leiden, ter promotie van De naam van de roos van Umberto Eco. Van tevoren namen ze Eco mee uit eten. ‘Mai zag dat je zo’n auteur in de watten moest leggen. Eco dronk een halve fles whisky en anderhalve fles witte wijn, hij at zesendertig oesters en daarna nog een visje,’ schatert Pleij.

Spijkers deed niets anders dan werken, hij eiste veel van zichzelf én van zijn medewerkers. En hij deed er alles aan het zijn auteurs naar de zin te maken. Herman Brusselmans ging in de jaren tachtig samen met mede-Vlaming Tom Lanoye eens per maand in diens Lelijke Eend naar Amsterdam en dan zakten ze onder Spijkers’ leiding flink door. ‘Mai was nog jong, hij heeft ons Amsterdam leren kennen, hij was onze gids,’ zegt Brusselmans. Spijkers moet lachen bij de herinnering: ‘Toen ik in de uitgeverij kwam, was het één grote alcoholplas.’

Toen hij bij Bert Bakker meer zeggenschap vroeg en die naar zijn smaak onvoldoende kreeg, vertrok Spijkers. In 1989 begon hij onder de vleugels van de Malherbe-groep een uitgeverij voor kwalitatief hoogstaande fictie en non-fictie: Prometheus. Op zijn afscheidsreceptie bij Bert Bakker polste hij auteurs of ze met hem mee wilden naar zijn nieuwe uitgeverij. Spijkers zag niet wat daar mis mee was. Hij moest een nieuw bedrijf beginnen, toch? Hij moest overleven.

Zijn eerste eclatante succes bij Prometheus boekte hij met De wetten, het debuut van Connie Palmen in 1991. In het liber amicorum uit 2000 beschrijft Palmen hoe hij haar verleidde het boek bij hem uit te geven. Keer op keer nam hij haar mee uit eten. Tot slot beloofde hij dat hij álles voor haar zou doen, ‘…het was de onopgesmuktheid van die belofte en de lichte wanhoop waarmee hij haar uitsprak, die me overtuigde’.

‘Vriendschap moet wel ergens over gaan’

Spijkers begon zijn alcoholconsumptie te matigen. Hij wilde niet worden zoals sommigen van zijn collega’s met hun rode koppen. De eerste presentatie bij Prometheus was een high tea. Ook zijn kleding paste hij aan. De spijkerbroek ging uit, het pak aan en hij zette een hoed op. En hoe meer geld hij verdiende, hoe verfijnder de materialen van zijn kleding werden.

De eerste keer dat hij voor ‘rat’ werd uitgemaakt, in de jaren tachtig in de Haagse Post, was hij ‘totaal over de zeik’, zegt hij. ‘Ciske de Rat was vroeger mijn lievelingsboek, het verhaal over die jongen greep me aan.’ Later kon het hem niet meer schelen. Prometheus/Bert Bakker kwam in handen van krantenconcern PCM en in 2000 ging hij hogerop in de organisatie. Tijdens zijn afscheid bij Prometheus belandde hij op een karaokepodium en galmde het lijflied van Ciske de Rat: ‘Ik voel me zo verdomd alleen.’

Megalomane droom

In 2001 werd hij algemeen directeur van de divisie Algemene Boeken, waardoor hij de leiding kreeg over Prometheus/Bert Bakker, J.M. Meu len hoff, Vassalucci, A.W. Bruna en nog meer uitgeverijen. Hij had grootse plannen. Hij wilde één groot uitgeefconcern vormen, waarbij de uitgeverijen elk hun eigen gezicht behielden, maar aan de achterkant zo veel mogelijk samenwerkten. Het was een manier om kosten te besparen, maar het doel was ook dat de boekendivisie zou uitgroeien tot een van de machtigste spelers in boeken-uitgevend Nederland.

‘Het was hoogmoed, ik was er totaal ongeschikt voor’

‘Een megalomane droom,’ zegt Reinjan Mulder, die in 2003 adjunct-uitgever werd bij Meulenhoff. ‘Het is mooi dat iemand zo’n droom heeft en de plannen waren misschien niet onlogisch, maar hij heeft zich vergist in de weerstand.’ Toen hij uitgeefster Tilly Hermans van Meulen hoff haar belangrijkste taken ontnam, vertrok ze met medeneming van vijftien vooraanstaande au teurs als Adriaan van Dis en Oek de Jong.

Spijkers ontkent niets: hij heeft inderdaad de weerstand onderschat en hij heeft zich niet gerealiseerd dat zijn optreden tegenover Hermans ‘de ultieme vernedering’ voor haar was. Hij had nooit aan deze managersbaan moeten beginnen. ‘Het was hoogmoed, ik was er totaal ongeschikt voor,’ zegt hij. In 2004 legde hij zijn functie neer en werd hij opnieuw directeur/uitgever bij Pro metheus/Bert Bakker, waar hij beslist niet rouwig om is.

In 2007 kocht hij Prometheus/Bert Bakker van PCM, twee jaar later had hij de schuld aan de bank afgelost. Mai Spijkers was onafhankelijker dan ooit. Hij veranderde, ook door gebeurtenissen in zijn persoonlijk leven. Sinds hij in 1994 trouwde en zijn drie kinderen kreeg, wilde hij meer van zijn familie weten. Zijn broers en zussen zag hij af en toe, ook Thijs, zijn tweelingbroer, maar met zijn vader had hij het meeste contact. In 2004 overleed Nico Spijkers en op het bidprentje stond: ‘In al zijn eigenheid hielden we van hem en strekte hij ons allemaal tot voorbeeld.’ In 2009 ging Spijkers scheiden. Zijn kinderen zag hij alleen nog in de weekenden. In zijn kantoor hangen foto’s van hen. ‘Mijn kinderen zijn het belangrijkste in mijn leven,’ zegt hij.

Laveren

Hoe verder? Hij geeft 230 à 240 titels per jaar uit. Hij overwoog even de zaak uit te breiden, méér boeken uit te geven en méér mensen aan te nemen. Maar hij is bang opnieuw in de val van de hoogmoed te trappen. ‘Dit is een goede maat voor mij,’ zegt hij.

Tijdens een bezoek aan de bevriende schilder Peter Klashorst in Phnom-Penh kreeg hij een Cam bodjaanse vriendin. Ze nam hem mee naar haar dorp in de jungle, waar ze woonde met haar oma en tante. De zorgende vrouwen in hun armoedige hut deden hem denken aan zijn moeder: hoe ze met niets iets konden maken. Hij liet een nieuw huis voor hen bouwen en overwoog een paar maanden te blijven, een beetje aan te rommelen als hobbyboer. Het kwam er niet van en de relatie is intussen voorbij.

Met de uitgeverij stoppen: geen sprake van. Hij houdt te veel van zijn vak. En wat zouden zijn auteurs zonder hem moeten? Ze zwaaien hem alle lof toe, al zien ze ook zijn lompheid af en toe. Mai Spijkers geeft hun de ruimte die ze willen. Frits van Oostrom laat hij zeven jaar op een boek broeden, Herman Brusselmans mag er twee per jaar uitgeven. En nog steeds neemt hij zijn auteurs mee uit eten, en ook die frequentie is afgestemd op ieders behoefte. Met Özcan A ky ol dineert hij wekelijks. Akyol is negenentwintig, Spijkers is even oud als zijn moeder, maar dat maakt niets uit: ‘Mai is jong van geest.’ Ze zijn zo goed bevriend, dat Akyol Spijkers zou vragen als getuige bij zijn huwelijk.

Foto: Maarten Kools
Foto: Maarten Kools

Tussen al die smaken en voorkeuren door laveert Mai Spijkers. Met het drugs- en drankgebruik van Hafid Bouazza heeft hij zich nooit bemoeid omdat hij dacht dat het toch niets zou uithalen. Connie Palmen verzocht hij onlangs, met succes, te stoppen met alcohol omdat hij zich zorgen maakte. ‘Je moet je kansen een beetje kunnen inschatten,’ zegt Spijkers.

Misschien is de vraag eerder wat Spijkers zonder zijn auteurs zou moeten. In zijn uitgeverij kan hij het nuttige met het aangename verenigen. ‘Vriendschap moet wel ergens over gaan,’ zegt hij. Dát is het wezen van uitgever Mai Spijkers, zegt Hafid Bouazza. ‘Hij bewondert het bohémienleven en dat probeert hij in zijn zaak te leggen. De werkelijke bohémien is niet iemand die tegen de hemel loopt te schreien, het is iemand die alles zelf doet. En hij onttrekt zich aan wetmatigheden.’