Peter Terrin verbeeldt in zijn nieuwe roman Monte Carlo zijn geboortejaar 1968. Wie dat jaartal noemt, krijgt vrijwel zeker te horen: mei ’68, Parijs, studenten, Sartre, revolutie. Zoniet in Terrins zesde roman. In een bijzin wordt vermeld dat de studenten óók dol waren op de immens populaire jonge filmster Deedee, en daar blijft het bij. Terrin schetst in zijn geacheveerde proza de verzonken wereld van toen, die uit aanmerkelijk meer bestond dan revolutionair elan.
Het is xxx wereld van xxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxx xxx glamour die xxxxxxxx xxx royalty xx filmsterren, xxxxxxxxxx van kleine xxxxxx die voor een xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxx xxx café xxxxxxx alwaar zo’n modern apparaat huisde. xxxx het was xxx xxx wereld xxx op xxxxxxxx stond. xxxx zomaar xxxxx xx xxxxxxx automonteur xxxx Preston, xx xxxx xx deze xxxxx xx xxx xxxxxxxxxxxxxxx xxxxx xxx xxxx xxx xxxxxxxxxxxxxxxx x xx xxxxxxxx
Help ons de grenzen van de vrijheid bewaken.