Beschouwing / Navolgers van Simon Carmiggelt

Humor, dat ligt altijd gevoelig. Noem je in een literaire kritiek het werk van een auteur ‘hilarisch’, of ‘komisch’ – wat vaak hetzelfde betekent –, dan geldt dat als compliment. Maar waardeer je iemand welgemeend als ‘humorist’, dan verwijs je hem in de ogen van de lezer automatisch naar het hopeloze tweede plan. Schuifdeurenwerk: daar huizen de manische moppentappers, uitgerangeerde goochelaars, verschrikkelijke buutreedners, aangetrouwde ‘leuke’ ooms, sleetse practical jokers en zelfgenoegzaam hinnikende leraren. In die hoek wil, kortom, niemand geplaatst worden. Humor lijkt in de kritiek veelal gezien te worden als een gevaarlijk goedje, beter om daar verre van te blijven. Voor je het weet slaat het maar terug op de recensent, die serieus genomen wil worden. Met als gevolg dat er heel wat lichte letterheren en dito dames rondhuppelen in de literatuur, die ofwel vrijwel genegeerd worden, ofwel strikt zwaartillend...