In een uitgebreid interview gunt Obama de wereld een terugblik op zijn presidentsschap. Niet hijzelf, maar Poetin is de echte loser.

In een tot nu toe – door Europese besognes, vluchtelingen, referenda, opkomst van rechts – sterk onderbelicht artikel in het aprilnummer van The Atlantic gunt Barack Obama de wereld een terugblik op zijn presidentschap. Journalist Jeffrey Goldberg mocht hem een tijdje schaduwen en bevragen over zijn prestaties op buitenlands politiek gebied. De buitenwereld heeft zijn slotoordeel over Obama inmiddels wel geveld: het is een ongelukkige periode geworden waarin de ‘reset’ van de betrekkingen met de moslimwereld jammerlijk is mislukt, waarin Obama als wereldleider heeft gefaald en zich daarmee de boosheid van traditionele bondgenoten zoals Saoedi-Arabië, Israël en Turkije op de hals heeft gehaald; hij heeft China de show laten stelen en te lauw gereageerd op het revisionisme van Poetin waardoor die zich kon terugvechten naar het wereldtoneel. Het dieptepunt was wel de rode lijn die hij in 2012-2013 trok tegen Assad: gebruik van chemische wapens zou worden afgestraft, maar een jaar later trok Obama zijn ferme plannen op het laatste moment terug om ze in te ruilen voor iets wat zijn critici te weinig waard vinden: Assads handtekening onder het Chemische Wapenverdrag en ontmanteling van zijn voorraden gifgas. Obama had de hoofdwet van de buitenlandse politiek geschonden: wie als grootmacht a zegt moet ook b zeggen, en vooral doen, anders verlies je je geloofwaardigheid en de rest van de wereld zal je honen. Eindrapport: een 4 voor buitenlandse politiek, Obama gezakt.

Tot zover de buitenwereld. Obama legt zelf in The Atlantic geduldig uit dat hij ondanks alles tevreden en trots is op zijn buitenlandse politiek en dat van de VS anno 2016 ook niet meer verwacht kan worden. Dat is best verrassend want Obama leek een beetje in de touwen te hangen en nog weinig verweer te willen geven tegen het slotverdict dat hij te passief is geweest en te goed van vertrouwen in deze boze wereld. Hij geeft toe dat de wereld, vooral het Midden-Oosten, ‘a mess’ is , zegt dat hij wel degelijk een internationalist is maar dat de VS tegenwoordig niet overal meer kunnen en zullen ingrijpen, laat staan in hun eentje zoals vroeger, behalve als de nationale veiligheid van Amerika zelf op het spel staat. En dat is, volgens Obama in The Atlantic, in het Midden-Oosten in twee opzichten het geval: Amerika zal Israël uit de brand helpen en is sinds de val van Mosoel en het onthoofden van Amerikanen van mening dat IS opgeruimd moet worden. Olie, Assad en Libië (en voeg daar Jemen aan toe) vallen eigenlijk buiten de Obama-doctrine, dat moeten de bondgenoten dan zelf maar oplossen.

Ook duidelijk is dat Obama niet zichzelf, maar Poetin een loser vindt. Diens militaire avonturen kosten veel geld en maken van Rusland echt geen speler op het wereldtoneel, op de G20 heeft Poetin niets te vertellen. Wat de credibility crisis rond het niet-ingrijpen in Syrië betreft, komt Obama met de verrassende, maar niet zo geruststellende conclusie dat hij vooral heel tevreden is met die ‘afgang’ omdat hij erin slaagde te ontsnappen aan het dwangdenken van wat hij the foreign policy playbook noemt. Daarmee zegt hij dat de ambtenarij, de met lobbygeld gespekte denktanks, kortom het national security establishment in buitenlands-politieke crisis zo aan groupthink lijdt dat er geen ruimte is voor beleidswendingen. Hij versloeg die binnenlandse druk dus wel na een wandeling door de tuin van het Witte Huis, en onthult en passant dat het niet het duo Kerry-Lavrov was dat de kruisraketten op Assad tegenhield, maar een onderonsje tussen hemzelf en Poetin in Sint-Petersburg waarbij hij zei: Wladimir, alleen als Assad zijn chemische wapens inlevert zal ik niet aanvallen.