Poëzie

Dichters dansen niet, zoals iedereen weet; te links, te lomp. Maar dichteressen dansen wel degelijk. Neem Astrid Lampe, Anne Vegter, Tjitske Jansen: allemaal danseressen. Ook Hélène Gelèns behoort tot het gilde. In haar debuutbundel zette ze zich al af tegen te veel cerebraliteit met de titel niet beginnen bij het hoofd, en dan nu het logische vervolg zet af en zweef. Er wordt ‘gerend, gezweefd, gebuiteld, gewerveld, geslingerfietst’, aldus de flaptekst. En dus direct maar met de deur in huis gevallen in het eerste gedicht ‘halt’:

Je kunt wel stoppen met alles en je thuis wanen maar waartoe

wat rem je zo te voorschijn? De mens die je bent maar nooit zag

neruda’s eeuwige, onpeilbare ader? Rem je niets weg

blijf je mens als je niet beweegt niets in beweging zet

De volop bewegende mens in deze gedichten holt en danst zich, bijna programmatisch, een extase. Je hoeft de bundel maar op een willekeurig plek open te laten vallen; in elk gedicht is het raak: ‘van de dansende stad...