Non-fictie

Meteen na zijn zelfmoord op zesenveertigjarige leeftijd in september vorig jaar werd de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace door collega’s en critici vrijwel unaniem uitgeroepen tot hét genie van zijn generatie. En of de geschiedenis ze daarin gelijk zal geven of niet, zijn fictie vertoont in elk geval de kenmerken van het werk van andere literaire oppergoden (denk aan Joyce, Beckett, Proust): ze is schitterend (en in zijn geval ook heel grappig), maar ook behoorlijk moeilijk door te komen. Dat geldt voor zijn vuistdikke magnum opus Infinite Jest, maar ook voor bijvoorbeeld de korte verhalen van Brief Interviews with Hideous Men (onlangs verfilmd). Bij Wallace is het probleem vaak de overdaad. Zijn hypermoderne proza gaat gebukt onder een compulsieve stortvloed aan ideeën, uitweidingen, verwijzingen, bekentenissen, voetnoten, verhalen-in-verhalen, kortom aan een niet te stoppen creativiteit, alsof je naar een soort literaire Trevi-fontein zit te kijken.

Heerlijk...