Dit weekend overleed voormalig First Lady Nancy Reagan. In 1991 besprak toenmalig VN-hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse de pas verschenen biografie over haar. Een saai boek, volgens hem, over pianopoten, feestjes met Sinatra maar vooral veel, heel veel opgekropte rancune.

Nancy Reagan had lelijke benen. Dat vond ze zelf, maar er waren natuurlijk ook anderen die dat zagen. Frank Sinatra, bijvoorbeeld, die in het begin van de jaren zestig Reagan als het stomste rund op aarde beschouwde, en diens vrouw en passant meenam: ze had fat ankles, wat wij in die jaren hier omschreven als kalfspoten. Maar Sinatra zei het alleen maar tegen zijn vrienden of ieder die het horen wilde. Later, in 1980, toen presidentskandidaat Reagan met zijn vrouw op verkiezingspad was, protesteerden sommige met het echtpaar meereizende journalisten tegen het feit dat Nancy altijd maar chocolaatjes uitdeelde en dat, als je die niet aanpakte, je ook geen enkele kans kreeg om Reagan te spreken. Een van de journalistes, die geen zin had in al maar chocola, schreef er een boos stukje over: ‘Nancy, moet u weten, eet zélf nooit chocolaatjes. “Ik heb maat vier,” zegt ze tegen alle bewonderaars van haar smalle figuur, dat naar beneden toe, zoals een komisch toneelstuk in het derde bedrijf, ineens ellende blijkt, plotseling verzandt in een paar pianopoten.’

Het was een slag onder de gordel die zó hard aankwam, dat Nancy twee dagen schreiend op bed lag, maar die de journalisten én Reagans campagnestaf voorgoed van haar alles bedillende aanwezigheid, althans op die verkiezingstournees, verloste. Haar benen werden, toen ze eenmaal in het Witte Huis was, een obsessie. Om die af te slanken viel ze tien pond af, en daarna keek ze elke ochtend fietsend op een hometrainer naar het nieuws. Artsen die haar onderzochten, nadat ze een paar keer spectaculair flauwviel (onder andere op de Republikeinse Conventie in 1984, en tijdens het bezoek aan het Vaticaan) konden alleen maar een soort anorexia bedenken.

Is dat leuk om te weten? Hoe onaardig het ook mag klinken: ja. Het schetst het beeld van een uiterlijk aantrekkelijke vrouw die voortdurend met beide benen op de grond stond, maar tevens mét die beide benen niet tevreden was. De schrijver Gore Vidal zag haar in 1964 op een verkiezingsbijeenkomst voor de (door Lyndon Johnson dat jaar totaal verslagen) conservatieve Republikeinse kandidaat Goldwater, en hij schreef later: ‘There is a lot of rage in this little lady’ — er zit een hoop woede in dat kleine vrouwtje. Vidal zag die kwaadheid (een ‘Bacchanalish rage’) in ‘haar grote, nietknipperende ogen, geladen met een vuur om de (niet-conservatieve — RF) vijand te doden’.

(Nancy gebruikte die grote ogen ook om adorerend naar haar echtgenoot te kijken als hij een politieke toespraak hield, en volgens velen was het een opzettelijke manier om de kiezer te laten zien hoezeer ze hem steunde. Journalisten omschreven het – als ze niet zover gingen het met koeienogen te vergelijken — als the gaze. ‘Tijdens een televisie-interview werd haar gevraagd: “Vertelt u eens iets over uw beroemde ‘gaze’?
Haar glimlach werd meteen gemeen. “Gays?” (homo’s?), vroeg ze, met snijdende stem. “Nee, uw gaze, de manier waarop u naar uw man kijkt als hij een toespraak houdt?” “Wat moet ik dan?” bitste ze, “het publiek tellen?” En ze rukte de microfoon van haar jurk en stampte de studio uit.’)

Kelley is een slecht biografe, het dikke werk is een hogedrukketel van waar, halfwaar en uit-het-verband-waar.

De woede die Vidal herkende loopt als een rode draad door het inmiddels beruchte, niet-geautoriseerde biografische boek dat Kitty Kelley over Nancy Reagan schreef. Kelley is een slecht biografe, het dikke werk is een hogedrukketel van waar, halfwaar en uit-het-verband-waar. De smeuïge gegevens hebben inmiddels in de kranten gestaan, en de rest is voor de lezer een lange en soms zeer saaie zit.

Naar Hollywood

Nancy werd geboren als Anne Francis Robbins, en kreeg toen ze zeventien was legaal de naam van haar stiefvader, Davis. Toen ze naar Hollywood ging, deed ze twee jaar van haar leeftijd af. Die vondsten van Kelley zouden we, als Nancy Davis een beroemd actrice was geworden, al lang weten. Nancy’s moeder was een luidruchtige vaudeville-artieste, uit de tijd dat in Amerika op cafés nog een bordje stond met ‘voor acteurs en honden verboden’. De moeder was, net als Nancy later bij Reagan, de drijvende kracht achter de carrière van haar tweede man, een jonge, zeer racistische arts (hij spoog niet alleen op de grond bij negers en joden, maar ook bij roomsen) die later een befaamd chirurg werd en verder veel aan Reagans conservatieve opvattingen bijdroeg.

Nancy Davis bezocht een bekend meisjes-college, waar ze — de eerste rancune – intellectueel niet meekon en vanwege haar afkomst niet meetelde. Haar moeder kende de acteur Spencer Tracy (Clark Gable trouwens ook) en via hem belandde haar dochter in de filmstad. Tussen 1949 en 1958 speelde Nancy Davis in elf films, waarvan in vijf een grotere rol, en die teleurstellende carrière — de tweede rancune — dankte ze voor een deel aan haar verhouding met een MGM-producer, die ze lange tijd op zaterdagochtend op kantoor ter wille was. In Hollywood klampte ze zich vast aan de acteur Ronald Reagan (‘Ik ben de Errol Flynn van de B-films’). Reagan was toen pas gescheiden, van 1940 tot 1948 was hij gehuwd met de actrice Jane Wyman, beroemd door haar rol in Johnny Belinda. Reagan hield van haar, ze hadden twee kinderen (later, toen hij president was, vaak in het nieuws: Maureen en de – geadopteerde – Michael) maar Wyman vond hem op den duur saai; twee van haar bekende uitspraken over Reagan zijn: ‘Hij is net zo goed in bed als op het witte doek,’ en, de dodelijkste: ‘Vraag hem nooit hoe laat het is, want hij gaat je dan vertellen hoe een horloge wordt gemaakt.’ (Ze vond hem, behalve zwak, ook wel aardig en zag van het schrijven van haar memoires af om hem, in het Witte Huis, niet openlijk met zijn verleden te confronteren.)

Over demonstranten met de slogan Make Love, No War zei hij: ‘Ze kunnen geen van beide.’

Reagan was voorzitter van de acteursvakbond en via manipulatie kwam ook Nancy Davis in het bestuur, waar ze zijn activiteiten met haar grote ogen bewonderend volgde. Reagan zwalkte, met veel vriendinnen, wat rond, zijn nachtclubrekening was volgens Kelley’s informanten in die tijd wel 750 dollar per maand, maar Nancy werd zwanger, en ze trouwden, zonder veel enthousiasme van zijn kant. Reagan trad — na een tijdje revue in Las Vegas – in dienst van het bedrijfsleven. Hij werd Mister General Electric, presenteerde gesponsorde toneelstukken op televisie (ook Nancy speelde daarin een aantal keren mee) en reisde het land rond met toespraken. Reagan gelóófde in zijn werk (‘Ik heb alles electric,’ zei hij tegen journalisten, ‘behalve een stoel’), en paste zijn opvattingen aan, hij werd – en bleef dat de rest van zijn leven – een gelovig conservatief: vóór de doodstraf, tégen abortus, tégen homo’s, tégen langharigen, tégen communisten (over demonstranten met de slogan Make Love, No War zei hij: ‘Ze kunnen geen van beide’), en ook Nancy nam dat geloof aan. Tot zover, Kelley is dan op een vijfde van haar boek, is het levensverhaal van Nancy amusant en vooral helder en duidelijk. Maar op het moment dat conservatieve financiers Reagan de politiek injagen verandert het beeld compleet, want Kelley neemt niet de moeite de politieke en maatschappelijke omstandigheden toe te lichten: Californië, en later heel Amerika, werd bestuurd, daar komt het op neer, door Nancy Reagan. (De komiek Robin Williams veronderstelde zelfs dat zij buiksprak als Reagan praatte: ‘Op het moment dat Nancy een glas water drinkt, zegt hij nooit iets.’)

Ze was boos toen bleek dat Reagan als gouverneur geen belasting had betaald: net nu ze wat begonnen te verdienen, kwam dat kleinburgerlijk gezeur dat hij zich aan de regels moest houden.

Door Nancy’s invloed werden de vele schandalen opgelost, werden stakingen verijdeld, zonder dat Kelley exact weet aan te geven hóé. Ze citeert een met name genoemde Californische advocaat, die zegt: Nancy was de vrouwelijke Godfather, want ze wist heel wat dingen te regelen zonder haar vingerafdrukken achter te laten.’ Nancy Reagan was inhalig. Ze was boos toen bleek dat Reagan als gouverneur geen belasting had betaald: net nu ze wat begonnen te verdienen, kwam dat kleinburgerlijk gezeur dat hij zich aan de regels moest houden. Uitvoerig toont Kelley aan hoe ze, vooral in het Witte Huis, op alle manieren jurken, jassen en meubels als giften in de wacht sleepte. Toen de staf van het Witte Huis daartegen in opstand kwam, bedacht ze het plan om een museum op te richten, waarin die gratis jurken konden worden ondergebracht, het Amerikaanse haute couture-museum. Vervolgens ging ze stiekem kleren aanpassen. Kelley beschrijft met verve hoe razend Nancy was toen bleek dat zij zélf moest betalen als Julius, haar kapper, meereisde met Air Force One, het presidentsvliegtuig (en heur haar ging vóór alles — een BBC-verslaggever zei eens, toen ze op hoge hakken langs schutterde: ‘Ik hoop dat ze niet valt en haar haar breekt’). Ze had met de bloemist van het Witte Huis een afspraak: hij belde door wie er bloemen aan de president en/of zijn vrouw wilde sturen, zodat zij een bedankbriefje kon laten schrijven, maar liet de bloemen achterwege. Van die rekening gingen de bloemen af die zij weer wilde versturen.

Sinatra

Er is een bekende Nancy-grap: ‘Had de vrouw van de president ook begrip voor arme mensen?’ ‘Ja, als ze maar langzaam spreken.’ Kelley citeert wel figuren die beweren dat Nancy Reagan liefst ver van het gewone volk bleef, maar overtuigend is dat niet. Want daartegenover staan al die keren dat ze zich, voor de camera althans, opgewekt en stralend tussen zieken en invaliden begaf, ze aanraakte en troostte. Een fotograaf vertelde dat ze een ziek kind zo lang op de arm hield – tot haar glimlach breed genoeg voor de foto’s was — dat het kind van ellende over alles heen pieste.

Ze haalde zich de haat van de conservatieven op de hals door als First Lady haar feesten te laten verzorgen door Sinatra. Met hem haalde ze allerlei half-intellectuelen over de vloer en ook de kopstukken van oostelijk Amerika (haar grote wens was bijvoorbeeld een ontmoeting met Jackie Kennedy). Dat was de derde rancune: eindelijk kon ze de mensen tegemoet treden die haar in haar studententijd hadden gemeden. Maar de rijke financiers uit het westen en zuiden, die Reagan hadden betaald, kwamen op haar gastenlijsten nauwelijks voor – wat tot grote politieke spanningen, en die komen in het boek óók haast niet aan bod, aanleiding gaf.

Ze was, zeggen velen, zo koud als een vis. Kelley beschrijft prachtig hoe ze haar stiefkinderen het huis uitzette en ze later op alle mogelijke manieren buiten het Witte Huis hield. Ze bekritiseerde openlijk, en keihard, haar dochter Patti — een hippy – en haar zoon Ron, die met oudere vrouwen samenwoonde, vóórdat hij – god betere het – balletdanser werd, en daardoor de schijn op zich laadde dat hij de doodzonde beging homo te zijn.

Kelley beschrijft prachtig hoe ze haar stiefkinderen het huis uitzette en ze later op alle mogelijke manieren buiten het Witte Huis hield.

Even koud en hard was haar haat voor Bush (ze noemde hem Whiney) omdat hij in 1980 als kandidaat tegen haar man in het strijdperk trad, en was woedend toen Reagans staf hem, in 1980, toch tot vicepresident koos. In het boek van Kelley lijkt dat een aangelegenheid die tussen de president en zijn vrouw werd uitgevochten, dat Reagan politiek vrijwel geen andere keus had, en waaróm wordt vrijwel niet aangeroerd. Maar dat geldt voor veel zaken: Kelley geeft een lange lijst van alle Witte Huisfunctionarissen die verdwenen, ontslag namen of kregen en suggereert dat Nancy ze allemaal op haar geweten heeft. Dat is, zelfs voor iemand die niét alle boeken over Reagans ambtstermijnen heeft gelezen, onzin.

Cue cards

Maar Kelley heeft, onbewust, maar het volgt uit haar gigantische opsomming van  waarnemingen, in twee dingen gelijk. Nancy Reagan bemoeide zich zeer intensief met het presidentschap, want ze zag, ze moet gezien hebben, hoe haar oude, slaperige man, die liever een film zag dan dossiers las, op het punt stond te falen als (groot) president. Kelley laat, net als anderen vóór haar, zien dat Reagan altijd op pad werd gestuurd met cue cards, kaarten waarop de gesprekken die hij moest voeren waren voorbereid. Maar altijd bestond nog de indruk dat daarop de punten en de conclusies waren vermeld; volgens de voorbeelden die Kelley geeft, stonden er zelfs de vragen op die hij moest stellen: een compleet gestuurde dummy, die een aantal keren, en Kelley geeft de voorbeelden, door Nancy in het openbaar geholpen moest worden met zijn reacties en antwoorden.

Ze stond inderdaad met haar twee pianobenen op de grond.

Het tweede is dat ze, met Reagan – en dat is de vierde rancune — tóch iets wilde bereiken. In Hollywood was het niet gelukt en, mede door Irangate, bleek het uiteindelijk ook politiek niet te lukken: de tegenkrachten, en daar was ze zeer gevoelig voor (twee dagen schreide ze over de pianopoten), waren te sterk. Daarom ‘viel ze van haar geloof: Reagan zou alleen nog kunnen slagen als de president die de vrede bracht. Vandaar haar grote druk tijdens en na de ontmoetingen met de Russen om tot beëindiging van de wapenwedloop te komen. Zij, en Kelley documenteert dat best aardig, was al zo snel overtuigd van de voordelen van die vrede dat ze, stapje voor stapje, in het brein van haar man dat Rijk van het Kwaad afbrak. Ze stond inderdaad met haar twee pianobenen op de grond.

Ronald Reagan liet zich, dat is duidelijk, vaak leiden door zijn vrouw, en die liet zich weer leiden door diverse astrologen (met alle gedoe over wie dat moest betalen toe). Die astrologen, Kelley laat daar geen twijfel over bestaan, gaven de dagen aan waarop Reagan wel of niet iets moest doen of laten. Maar dat hielp lang niet altijd, door zijn staf, zijn kabinet, zijn agenda deed Reagan veel dingen omdat hij ze wel moest doen, en dan was Nancy kwaad en belde razend iedereen op. Zo kreeg ze etiketten opgeplakt: de Marie Antoinette van het Witte Huis, de Lady Macbeth van het tijdperk Reagan. Soms terecht, soms niet, in veel gevallen, het staat tussen de vele, vele anti-Nancy-regels in te lezen, kon ze niet anders. De Amerikanen die hem mét haar (want ze hebben allemaal haar ogen gezien die naar hem opkeken) kozen en nu het Kelley-boek kopen omdat het eindelijk inzicht verschaft, zullen vreemd opkijken. En de historici die de nieuwe rol van Amerika in deze wereld willen bestuderen hebben er een merkwaardige, aardige kluif bij.