Het begon met muziek, en dat is passend.

Een aantal jaren daarvoor had ik mijn jeugdliefde verpatst door iets academisch te gaan studeren. De muziek, mijn passie, werd een hobby. Dat stak, en omdat de noten bleven trekken, bestudeerde ik die ochtend een partituur van de Amerikaanse componist Charles Ives in de studentenmensa. Drie dagen later moest ik liederen van hem zingen, maar mijn pianist had afgezegd.

Daar zag ik weer de witblonde man die ik wel vaker groette en die overduidelijk geen student meer was. Nu kwam hij naar me toe, liederen, Ives, interessant, en het eind van het liedje was dat hij voorstelde die pianopartij te spelen. ‘Ja ja, middelbare man,’ dacht ik, maar een alternatief had ik niet en dus ging ik mee naar zijn huis. Oude vleugel, hij daarachter: ‘Nou, improviseren maar,’ zei

ik, maar dat ging knullig, dus ik bedankte hartelijk en rookte nog een joint. Veel bladmuziek op zijn etage en langspeelplaten, waaronder een verrassend aantal van Peter...