Terwijl Britse en Russische supporters elkaar op het EK in Frankrijk in de pan hakken, schieten Bosniaks en Serviërs in Srebrenica, waar 21 jaar geleden meer dan acht-duizend mannen de dood vonden, nu op hetzelfde doel. ‘FK Guber is een model voor de stad en de gehele Bosnische samenleving,’ zegt de imam van Srebrenica.

‘Happy’ van Pharrell Williams schalt over de grasmat van FK Guber aan de rand van Srebrenica. Vanuit beboste heuvels kijken witte grafzerken neer op het oude veldje waar een nieuwe generatie Bosniakken en Serviërs trots zij aan zij staat. De UEFA-hesjes van de ballenjongens met ‘respect’ op de rug lijken nog nooit zo op hun plaats geweest.

In de dertigste minuut scoort de veelbelovende negentienjarige spits Sadik Hasanovic voor Guber. Vlak voor de rust dribbelt hij twee verdedigers van FK Birac voorbij en scoort opnieuw. In de 59ste minuut maakt een ploeggenoot het af. Het wordt 3-0.
Het was deze wedstrijd die het team een jaar geleden bijna het kampioenschap én promotie opleverde. Afgelopen maand stonden ze opnieuw aan de top van het klassement. Wat vorig jaar net niet lukte, gebeurde dit keer wel: het multiculturele team van coach Emir Bektic werd kampioen en promoveert nu naar de eerste divisie van de Bosnische deelstaat Republika Srpska, die wordt gezien als de tweede divisie van het land. Het is een grootse prestatie voor een kleine club in een wantrouwige gemeenschap vol oorlogsleed.

Overal kogelgaten

FK Guber werd opgericht in 1924 door een Bosniak en een Serviër en kwam tot een abrupt einde in 1992. Nationalisme trok als een gif door Joegoslavië en zette buren tegen elkaar op. Voor een voetbalploeg waar vreedzaam werd samengespeeld was geen ruimte meer. Terwijl de VN in 1993 een safe zone optrokken rond de stad, raakte het veld met onkruid overwoekerd.

Drie maanden voor het einde van de oorlog, op 11 juli 1995, gebeurde er iets wat de internationale gemeenschap twintig jaar later nog steeds met schaamte vervult: onder toezicht van Nederlandse VN-soldaten werden duizenden moslimmannen en jongens van de vrouwen gescheiden. Ze werden weggeleid en vermoord door het Bosnisch-Servische leger in bossen en fabrieken in de omgeving. De massaslachting van meer dan achtduizend moslims ging de geschiedenis in als de eerste en laatste Europese genocide sinds de Tweede Wereldoorlog.

De stad lag in puin, de moslims waren vermoord of gevlucht. Alleen orthodox christelijke Serviërs bleven over. Er werd niet meer gevoetbald, er was geen FK Guber meer.

Pas in 2002 keerden de eerste moslims terug. Damir Pestalic, de hoofdimam, herinnert het zich nog goed. ‘Ik kwam terug in 2003 en werd genegeerd door de Serviërs. Sommigen van hen waren oorlogsmisdadigers die nog vrij rondliepen.’ Dat in combinatie met een verwoeste stad maakte het moeilijk om een bestaan op te bouwen. ‘Er waren geen winkels, er was geen straatverlichting. Overal stonden gebombardeerde huizen. Overal zaten kogelgaten.’

Foto: Johannes de Bruycker.

Na de terugkeer van de moslimbevolking investeerde de internationale gemeenschap in verzoeningsprojecten. De littekens bleken echter nog veel te vers om samen te voetballen. ‘De Servische jongens speelden op de ene helft van het veld, de Bosniakken op de andere,’ herinnert Pestalic zich. ‘De middellijn was een symbool voor de diepe verdeeldheid en het wantrouwen in de stad.’

Maar wie lang genoeg naast elkaar speelt, begint minder op de kleine verschillen te letten. In 2004 volgden gesprekken om de club nieuw leven in te blazen met geld van buitenaf. Dragana Jovanovic, directrice van het lokale tv-station Prijatelji Srebrenice, was erbij: ‘De gesprekken waren niet altijd makkelijk, maar de club is uitgegroeid tot een van de succesverhalen van de stad.’

Als ze het stadion binnenkomen, laten ze onderlinge verschillen achter bij de poort

Met geld van de Nederlandse overheid werd de vooroorlogse trots van Srebrenica nieuw leven ingeblazen. De kapotte muren werden beschilderd met positieve leuzen als ‘Cross Cultures’ en kleurrijke afbeeldingen van Wesley Sneijder en Xavi Alonso. Vragen naar de etnische samenstelling van het team is zinloos. Coach Bektic weigert te vertellen hoe de verhoudingen in zijn ploeg zijn. ‘We dragen hier dezelfde shirts en hebben hetzelfde doel. De verschillen maken niet uit. Om te winnen, moet iedereen naar elkaar passen.’ In de succesjaren van FK Guber, vlak voor de oorlog, bestond Srebrenica nog voor driekwart uit moslims. Door de genocide werd dat gereduceerd tot nul. De burgemeester zegt dat de verhouding in zijn stad nu ongeveer fifty-fifty is, al ontbreken officiële cijfers. Dat ligt politiek gevoelig.

Lokale iconen

‘De laatste aan de overkant is een ezel!’ Bektic doet een poging zijn gezicht in de plooi te houden terwijl hij zijn spelers aanspoort harder te lopen, maar ze zien aan de kraaienpootjes rond zijn ogen dat ze zich niet hoeven te haasten. ‘Soms moet je je spelers tot het uiterste drijven, maar soms juist niet. Bijna al mijn spelers hebben een fulltimebaan of zitten nog op school. Het is dan soms beter ze naar huis te sturen om een paar uur te slapen dan ze te laten trainen.’ Verdediger Njegos Ilic (23), een van de beste spelers van de ploeg, lijkt de woorden van zijn trainer kracht bij te willen zetten en wrijft de slaap uit zijn ogen. ‘Ilic werkt in de mijnen van Srebrenica,’ vertelt zijn coach. ‘Hij staat elke ochtend om vijf uur op. Eigenlijk zou hij in de eerste klasse van Bosnië-Herzegovina kunnen spelen, maar hij is vaak al doodmoe voor de training begint.’

Middenvelder Ilic is een moslim en zijn veelbelovende teamgenoot Hasanovic is christen. Hun ouders zijn trots op hen en hun vrienden vinden het cool. ‘Ze zijn populair in de regio, iedereen kent de jongens,’ zegt coach Bektic trots. Toch zien ze veel vrienden uit de omgeving vertrekken. ‘Er zijn te weinig banen,’ weet Jovanovic, ‘jongeren trekken weg op zoek naar een betere toekomst in grote steden als Banja Luka of Sarajevo.’

Volgens Bektic draagt voetbal daaraan bij: ‘Ze gaan op zomerkampen en zien zo steden in het hele land. Ze vinden allemaal wel werk; sommigen stoten door in voetbal en anderen daarbuiten. Ze zijn allemaal geliefd.’

De ochtend na de wedstrijd willen een paar spelers naar Bratunac rijden, een Servisch-Bosnisch stadje tien kilometer verderop, waar voor jongeren veel meer te doen is. Er is een probleem: de auto van de keeper hapert. Ze zullen moeten duwen. Er wordt theatraal gevloekt en tegen de auto geschopt. Tot groot plezier van enkele voorbijgangers die toesnellen om te helpen duwen. De motor komt krakend op gang. Onderweg naar Bratunac passeren de jongens de lokale iconen van hun kleine stad: de voetbalclub, de oude VN-basis van de Nederlanders en tenslotte het kerkhof waar meer dan zesduizend mannen begraven liggen. De jongens, Serviërs en Bosniakken, praten er lustig op los. De honderden rijen doden zijn vanzelfsprekend geworden. ‘Sommige jongens hebben familieleden die zijn vermoord, maar dat speelt niet meer tussen hen,’ zegt de coach. ‘Als ze het stadion binnenkomen, laten ze onderlinge verschillen achter bij de poort. Wanneer ze door diezelfde poort weer naar buiten gaan, zijn het vrienden geworden.’

Imam Pestalic onderschrijft de helende kracht van het samen spelen: ‘De jongeren herinneren zich de oorlog niet meer, zij zien alleen nog de teamgenoten met wie ze voetballen.’ Op die manier nemen ze de bewoners die komen kijken aan de hand, die eensgezind juichen. Met vijftig jeugdleden in een stadje van maar zevenduizend inwoners verspreidt zulk enthousiasme zich snel, volgens Pestalic: ‘FK Guber is een model voor Srebrenica en Bosnië als geheel en geeft hoop voor de toekomst.’